Silly Symphonies en ob•joie - op het snijvlak van object en geluid

Sommige mensen gaan naar de doe-het-zelfzaak om hun gootsteen te herstellen of planken te zagen én je hebt artiesten die in al dat materiaal meteen een voorstelling zien. Terwijl Callebaut & De Broeck met ob•joie bankschroef en pikhouweel laten balanceren, verklanken Marius Lefever, Jef Van der Burght en Senne Vanderschelden in Silly Symphonies het vogelwieken met latex werkhandschoenen.

© Tom Van Mele

Marius Lefever, Jef Van der Burght en Senne Vanderschelden leerden elkaar kennen aan het KASK in Gent, maar Silly Symphonies is hun eerste professionele samenwerking. Geïnspireerd door de bruiteurs van tekenfilms verbeelden ze met de geluiden van huis, tuin- en keukengerei een mozaïek van grote en kleine stervens. Als toeschouwer én toehoorder word je meegezogen in een inventief associatief spel: van crashende auto tot neergeschoten vogel of zinkend vissersbootje. Grappig en grimmig tegelijk zoals dat vaak is in tekenfilms als ‘Tom & Jerry’ of ‘Ren & Stimpy’.

Ook voor Josse De Broeck en Jef Callebaut is het hun eerste eigen voorstelling en artistieke samenwerking. Al jaren jeugdvrienden leerden ze elkaar kennen in circusatelier Circolito in Mechelen maar daarna scheidden hun professionele wegen. Josse ging naar ACaPA in Tilburg waar hij als acrobaat met het collectief Familiar Faces afstudeerde en later onder meer laureaat van CircusNext werd, Jeff studeerde klassiek slagwerk aan het Conservatorium in Antwerpen. Met ob•joie, verkorting van ‘objet joie’, delen ze hun plezier in het object: Josse in het balanceren ervan, Jeff in het halen van klank uit die objecten.

Zijn Silly Symphonies en ob•joie twee voorstellingen die zich los van elkaar ontwikkelden – de ene vanuit het circus, de andere vanuit de theatersector – ze delen eenzelfde fascinatie: objecten en geluid.

Jullie zijn naar elkaars voorstelling gaan kijken. Wat dachten jullie? ‘Tiens, we hadden beter een pot gelegd en samen een voorstelling gemaakt?’

Senne Vanderschelden: (lacht) “Onze beginbeelden bleken inderdaad bijna krak dezelfde. Dat was wel even schrikken. Maar zijn er tussen de twee voorstellingen zeker vormelijke gelijkenissen, dan hebben we wel een andere manier om objecten te benaderen. Jullie onderzoeken in ob•joie de balanceerbaarheid van objecten om zo beelden te creëren, terwijl wij met Silly Symphonies de geluiden van objecten testen om er auditieve scènes mee te creëren.”

Jef Van der Burght: “We gebruiken allebei schijnbaar banale objecten in onze voorstellingen, maar in ob•joie zijn die bijna esthetisch geplaatst in de ruimte. Objecten krijgen daardoor een andere waarde. Voor ons, met Silly Symphonies, was de eerste reden om een object te selecteren dat het moest passen in onze koffers voor het transport.”

Josse De Broeck: “Het klopt wat je zegt over dat esthetische in onze voorstelling. We hebben bewust gekozen voor een witte speelvloer om het museale te onderstrepen, het object als piece of art. Een beetje zoals bij Marcel Duchamp: zet een object op een sokkel en het wordt plots een kunstwerk. In Silly Symphonies zijn jullie als performers net erg aanwezig in de theatrale fictie van de blackbox.”

Van der Burght: “Het mooie aan ob•joie vond ik hoe die objecten gaan bewegen op zichzelf, een eigen leven gaan leiden, en hoe jullie dat faciliteren zonder dat jullie dwingend aanwezig zijn. Ik denk dat we dat ook hebben geprobeerd in onze voorstelling maar daarin niet geslaagd zijn.” (algemeen gelach)

Het zal misschien erg genderstereotiep klinken, maar jullie voorstellingen zijn toch echt de natte droom van veel mannen: een doe-het-zelfwinkel plunderen en met zotte verbeelding aan het bricoleren gaan.

Vanderschelden: (lacht) “Ja hé, dat zit echt keihard in beide voorstellingen! Voor mij zit daar net ook de lach omdat we dat onnozel gebricoleer net hyperserieus performen, en in ons geval zelfs letterlijk de dead pan (uitgestreken gezicht, red.) in de humor opzoeken.”

Van der Burght: “Al zou ik van onnozel bricoleren bij ob•joie niet durven spreken, want de climax waar jullie naartoe bouwen – het zweven van het object – vond ik bijzonder impressionant.”

Marius Lefever: “Laat ons zeggen dat jullie vooral een kunde hebben en wij vooral onkunde zijn, zoals we ter plekke onszelf aanleren wat bruiteren is.” (lacht)

Jef Callebaut: “Maar de manier waarop jullie die geluiden performen is wel straf. Ik had echt het gevoel dat ik een film zag ontrollen voor mijn ogen, of moet ik zeggen oren.”

fto
© Tom Van Mele

Waar hebben jullie de objecten gevonden?

De Broeck: “Wij hebben ons vaak laten inspireren door wat we op de residentieplekken vonden. Soms was er niks aanwezig, maar sommige plekken waren bijna een halve opslagruimte waar mijn verbeelding helemaal loos ging: stalen buizen, vlaggen, … Op een bepaald moment stonden we als twee Vlaamse jongens te vlaggenzwaaien, maar dat is gelukkig niet in de voorstelling gekomen. Sorry, Alexander! (knipoogt Josse, refererend naar de voorstelling VanThorhout van Alexander Vantournhout, red.). Maar we zijn inderdaad zoals uitgelaten kinderen in een speelgoedwinkel naar doe-het-zelfzaken gegaan en hebben ons laten leiden door wat we tegenkwamen: ‘Oh een bankschroef, oh een pikhouweel!’ Welk geluid maakt het en kan ermee gebalanceerd worden? Dat waren de belangrijkste criteria.”

Vanderschelden: “We hebben vooral op zondag het Vossenplein (de bekende rommel- en antiekmarkt in Brussel, red.) afgestruind. Het leuke is dat veel van de objecten die we gebruiken heel lang iets anders van geluid zijn geweest. De pomp die nu het bootje verbeeldt, was oorspronkelijk een deur, maar toen vonden we het mechanisme van een rolgordijn en werd dat een vislijn.”

Lefever: “Senne heeft er ook een opgezette eend gekocht, die bij alle repetities is meegegaan. Uiteindelijk is die niet in de voorstelling beland, maar ik ben ervan overtuigd dat die wel de toon van de scènes heeft bepaald. Ik denk dat ze op de markt vaak wel eens gedacht hebben ‘Welke rare kwieten zijn dat hier die op elk voorwerp met hun vingers tikken om geluid te horen?’ Op het Vossenplein hebben we de kapotte piepende pomp gevonden voor 2,5 euro. Toen de verkoper vroeg wat we ermee gingen doen en we zeiden dat het voor een theatervoorstelling was, werd het plots 5 euro.” (lacht)

Welke waren de inspiratiebronnen voor jullie werk?

De Broeck: “Enkele jaren terug zag ik het fantastische Multiverse van Louis Vanhaverbeke. Die voorstelling is me erg bijgebleven, hoe hij daar als solospeler in interactie ging met objecten, hoe banaal en tegelijk veelzeggend poëtisch dat kon zijn... dat raakte me.”

Callebaut: “Ik was gefascineerd door schaduwkunstwerken waarbij je gewone objecten op en achter elkaar ziet staan die op zich nietszeggend zijn totdat je ze belicht. Hoe de schaduwen dan plots een mens, dier of ander object worden al naargelang de hoek waaruit je kijkt.”

Lefever: “Wij hebben ons vooral laten inspireren door de Disneyfilms en de bekende bruiteur Jimmy MacDonald, maar ook door de films van Tarkovski zoals Stalker. Zijn desolaatheid van personages en het kale ongenadige licht hebben we proberen te vangen in onze voorstelling.”

Van der Burght: “Hoe die drie figuren wat ontredderd tussen die objecten staan, alsof ze er tegen wil en dank in het leven geworpen zijn en even banaal ook sterven. We wilden die dubbelheid tussen humor en tragiek in het moment zelf opzoeken en dan kom je al snel uit bij de figuur van de clown.”

Callebaut: “Ik heb in het creatieproces van ob•joie veel moeten denken aan ‘Pat en Mat’ ofwel ‘Buurman en Buurman’, een Slovaakse tekenfilmserie die ook hier op tv is uitgezonden. De beginsituatie is altijd dezelfde: de buurman die op bezoek gaat bij de andere buurman, bijvoorbeeld om een verjaardag te vieren, maar er is een banaal probleem zoals een schilderij dat moet opgehangen worden. In hun oplossingen creëren ze telkens nieuwe problemen die dan weer gefikst moet worden met de meest absurde uitvindingen. Ze zitten zo vast in hun denken dat het tegelijk tragisch en hilarisch is.”

Jef, Marius, Senne, jullie werden met Silly Symphonies geselecteerd voor Eigen Kweek, een ondersteuningsprogramma voor jonge makers vanuit de cultuurcentra. Wat houdt dat precies in?

Lefever: “Eigen Kweek is een ontwikkelingstraject over de Vlaamse provincies heen waarbij je als jonge maker een projectvoorstel kan indienen via een open call. In elke provincie wordt één project ondersteund en die ondersteuning is echt een cadeau: je krijgt een productiebudget van 50.000 euro, een aspirant zakelijk leider die je ondersteunt in budgetbeheer, administratie en tourneeplanning, de cultuurhuizen zorgen voor residentieplekken en je krijgt ook een gegarandeerde speelreeks bij die huizen. Het zorgt voor een enorme mentale rust en de vrijheid om volledig te kunnen focussen op je creatie: je kan jezelf uitbetalen voor repetities, je weet – in ons geval in West-Vlaanderen – dat je voorstelling sowieso op 18 plekken te zien zal zijn. Toegegeven, de publieksopkomst is wisselend, want het blijft onbekend jong werk, maar je komt wel overal en je komt door de residenties ook veel meer direct in contact met die cultuurhuizen. Eigen Kweek geeft werkzekerheid en zelfverzekerdheid. Zelfzekerheid bijvoorbeeld om – in ons geval – naar kunstencentrum CAMPO te stappen en te zeggen: we hebben een voorstelling die we hier willen spelen, we hebben geen coproductie of repetitieplek nodig en we hebben al een mooie tournee die we kunnen voorleggen. Dat maakt het gesprek zoveel eenvoudiger.”

Van der Burght: “We zijn afgestudeerd in 2021 en 2022. We hebben samen de masterproef van Senne gemaakt voor 100 euro en dan plots krijg je 50.000 euro. Dat klinkt overdreven, maar is het zeker niet als je iedereen correct wil uitbetalen en een echt team wil hebben dat samen een creatie trekt. Hoe vaak gebeurt het niet dat een coach of outside eye een veredelde term is om te zeggen ‘iemand die af en toe eens komt piepen als vriendendienst want er is geen geld om die te vergoeden’?”

foto
© Tom Van Mele

Josse, hoe is dat bij jullie creatieproces verlopen?

De Broeck: “Ik moet zeggen dat ik met afgunst naar zo’n project als Eigen Kweek kijk. Ik ben afgestudeerd in 2017 en heb nu eindelijk een artiestenstatuut. Na ervaring te hebben opgedaan bij Familiar Faces durfde ik het aan om subsidies te vragen. Ik ben in 2020 begonnen met het eerste onderzoek en uiteindelijk eind 2023 in première gegaan. We hebben ob•joie op drie plekken kunnen spelen: bij onze coproducenten, PERPLX en Cirklabo, in onze homebase Mechelen en dat is het voorlopig. Het is pokkemoeilijk om als jong en onbekend werk een voet tussen de deur te krijgen.”

Vanderschelden: “In die zin is Eigen Kweek ook een luchtbel; het is het ideale scenario op een serveerplateautje gegeven aan jonge makers, maar de realiteit daarbuiten is heel anders.”

Callebaut: “Ik moet nu denken aan wat jullie zonet vertelden over die dooie eend en hoe die onbewust een invloed had op jullie creatie. Ik ben ervan overtuigd dat dat ook geldt voor de wijze waarop een creatie omkaderd wordt. Zoals bijvoorbeeld het hebben van een zakelijk leider waardoor je volledig kunt focussen op het artistieke.”

De Broeck: “In een creatieweek van vijf dagen ging er minstens twee halve dagen naar budgetbeheer, administratie en partners aanschrijven.”

Silly Symphonies en ob•joie hebben één opmerkelijke deler: Marie Peeters was de dramaturge bij beide voorstellingen. Wat is haar invloed geweest?

Van der Burght: “Ik denk dat Marie een essentiële rol heeft gespeeld door steeds te benadrukken dat wat we deden genoeg was, dat we moesten vertrouwen dat onze eenduidige keuze interessant was: in ons geval het bruiteren van objecten, in jullie geval wellicht het balanceren van objecten.”

De Broeck: “We staan allebei op scène, er is geen regisseur. Dan is een dramaturg cruciaal om te zien dat wat gebeurt ook nog klopt met het doel dat we voor ogen hadden, namelijk de objecten de ster laten zijn. Marie fungeerde als artistiek kompas.”

Lefever: “Voor ons wat dat een uitdaging: er is geen regisseur, we ageren als collectief maar in dat horizontaal werken is het soms nodig dat iemand de regisseursrol opneemt om bepaalde beslissingen te nemen en knopen door te hakken. Doordat we op veel plekken resideerden en toonmomenten deden, moesten we ook oppassen voor te veel uiteenlopende meningen van buitenaf. En dan is iemand als Marie wel heel belangrijk om de richting te bewaren.”

Silly Symphonies is gemaakt en wordt gepresenteerd binnen het circuit van de podiumkunsten, ob•joie binnen het circusveld. Wat maakt dat het één theater is en het ander circus?

Lefever: “Als ik aan circus denk, dan denk ik aan métier. Iemand die een bepaalde kunde beheerst zoals jongleren of acrobatie. Hoogstens zou je Silly Symphonies clownerie of slapstick kunnen noemen, maar daarvoor acht ik het métier van clown te hoog om dat ons toe te dichten.”

De Broeck: “Het hangt ervan af hoe jullie naar jullie voorstelling kijken: de geluiden die verhalen triggeren is puur theater, maar als je kijkt naar de objectmanipulatie zou ik durven zeggen dat het circus is. En de manier waarop jullie het geluid onderzoeken is pure geluidskunst. Misschien doen al die labels er ook niet toe, al voel je dat een publiek daar wel nog altijd nood aan heeft.”

Vanderschelden: “Vaak is het gewoon ook je achtergrond die definieert wat iets is: wij hebben gestudeerd aan een theateropleiding, Josse circus.”

Callebaut: “Als klassiek muzikant vind ik hedendaags circus enorm inspirerend omdat het net een van de meest hybride vormen is. Het theatrale aspect van toneel, het fysieke van dans, de manipulatie van het object, het beeldende en vaak ook nog het muzikale element. Circus is de ultieme smeltkroes en de circusartiest onderzoekt dat met een grotere nieuwsgierigheid en veel minder gêne dan andere kunsten. Ook al kan die geen trompet spelen, een circusartiest gaat die toch opnemen en eens testen wat ermee kan gebeuren.”

Auteur: Liv Laveyne
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #78 (maart 2024)