Het woordeloze van circus

© Randall Caesar

I.

In november 2023 schreef ik me in voor het traject circuskritiek, een initiatief van Circuscentrum in samenwerking met PZAZZ. Ik voelde een aantrekking tot het circus, al wist ik nog niet waarom. Ook had ik zin om me onder te dompelen in een nieuwe wereld en om de mijne groter te maken. Tijdens het eerste weekend in Gent, in januari 2024, merkte ik al snel dat ik mijn ideeën over circus, de clichés die ik met me meedraag (het ‘archetype’), overboord moest gooien. Ondanks de eeuwenoude traditie, de lange geschiedenis die het circus kent, staat het hedendaagse circus nog in zijn kinderschoenen. Er is nood aan een referentiekader, aan een jargon, aan een manier om over circus te praten. En daar zouden wij, de deelnemers, ons aan wagen.

Circus is van oudsher een metier dat draait om vaardigheden, om ambacht, om ‘virtuositeit’ (een woord dat ik die dag regelmatig hoorde). Circuscentrum koos een aantal voorstellingen voor ons uit die we, tijdens het festival Smells Like Circus 2024, samen zouden kijken.

Twee van die voorstellingen wil ik hier graag uitlichten: Rollercoaster van de Amerikaanse jongleur Wes Peden, en VanThorhout van de Belgische choreograaf en performer Alexander Vantournhout.

Tijdens de voorstelling Rollercoaster voelde ik een eerste antwoord opborrelen op de vraag: waarom voel ik me aangetrokken tot circus? Poging: circus raakt aan mijn verlangen naar het onmogelijke. Voor mijn ogen wordt het ene kunstje na het andere opgevoerd. Ik denk: ja, verbaas me, toon me wat (on)mogelijk is en verbaas me. Zodra ik niet onder de indruk ben van het opgevoerde kunstje, merk ik dat mijn aandacht verslapt. Ik verwacht veel van de artiest, meer dan van een andere podiumkunstenaar. Bijna verwacht ik perfectie. Ik wil bevestigd worden in mijn - naïeve - vermoeden, of wens, dat perfectie wél bestaat.

Maar Wes Peden is me slimmer af. Hij installeert een mental seatbelt: een kleine discobal op een statief. Peden jongleert met vijf fluorescerende kegels, meerdere keren na elkaar, en iedere keer als de truc ‘mislukt’ (dat wil zeggen: als de kegels vallen) zet hij de discobal aan. Zo is een mislukking geen mislukking, maar een poging. Ik moet mijn verwachtingen bijstellen.

VanThorhout herinner ik me als een gedicht. Alexander Vantournhout betreedt de tent als Thor, de ijzeren dondergod uit de Noordse mythologie, oer-mannelijk, compromisloos. De voorstelling is opgebouwd uit drie delen. Tijdens het eerste deel wint Vantournhout het vertrouwen van het publiek. Beheerst en elegant windt hij zichzelf op, langzaam - opwinden, hier in de zin van: aandrijven of ‘spanning geven aan de veer’. Zoals je een horloge opwindt. Het publiek zit in een cirkel om hem heen - de ruimte is goed afgestemd op deze uit draaibewegingen opgebouwde choreografie. Het lichaam wekt de indruk dat het onverwoestbaar is; iedere beweging is precies en gecontroleerd.

In het tweede deel introduceert Vantournhout een hamer met een lange steel. Hij sleept de hamerkop over de scène, wat een indrukwekkend geluid maakt; het geweld dat uitgaat van dit object is voelbaar in de klank ervan. Ik geniet van de reacties in het publiek. Het opgebouwde vertrouwen wordt, links en rechts van me, een beetje in vraag gesteld - vertoont deuken, hier en daar. Het publiek deinst terug, herschikt zich. Zal dit wel goed aflopen? Vantournhout vervolgt zijn eindeloze gekolk, deze keer mét hamer. Langzaam maar zeker ontstaan er twijfels in zijn verhouding tot het object: de steel wordt buigzaam (en dus minder voorspelbaar). De relatie tussen de artiest en het object wordt opnieuw onderzocht. Misschien is het dít wat mij, na het eerste weekend, het meest bijblijft: dat circus een plek is waar onze verhouding tot de wereld onderzocht en verbeeld wordt. Het is een plek die draait om interactie en verbinding.

Na de hamer - het gevaarte met een eigen wil, door de dondergod in bedwang gehouden - volgt het derde deel: de hamer wordt vervangen door een witte vlag. Het symbool van vrede. De choreografie blijft onveranderd, al sluipt er nu zachtheid in. Om die reden herinner ik me deze voorstelling als een gedicht: de wereld draait, onophoudelijk, en wij draaien met haar mee. We verhouden ons tot oorlog en tot liefde. Tot geweld en tot zachtheid. De vlag zweeft boven de hoofden van het publiek; mensen kijken verwonderd omhoog, hervinden langzaam hun vertrouwen. Ook ik beleefde deze voorstelling als een soort ritueel: na de schrik komt de troost. En het rad houdt niet op. De tol blijft draaien.

II.

De tweede dag van het weekend in januari begon met een lezing over de geschiedenis van de clownerie. Bram De Laere, koorddanser van opleiding, komt vermomd als clown en met een veel te grote aktetas de ruimte binnen. Ik wil plaatsnemen op een stoel, maar Bram houdt me tegen: ‘Niet deze stoel! Deze is van mij.’ De stoel maakt deel uit van zijn lecture performance en zakt in elkaar zodra je erop gaat zitten. Ik bloos: op de valreep gered van de schaamte. De groep lacht.

Het clowneske charmeert me en stoot me af. Ik neem veel nieuwe informatie in me op, en schipper voortdurend tussen troost en weerzin.

Ik leer bij. Wanneer hebben we nood aan clowns? In tijden van crisis. De hoogdagen van de clown vonden plaats tijdens het interbellum. Zijn functie is enerzijds om een lach of een traan op te wekken bij het publiek, en anderzijds om de maatschappij een spiegel voor te houden.

Ik leer bij. Een clown zal zich niet uitspreken over een ethisch vraagstuk, zoals bijvoorbeeld een vliegvakantie, nee, een clown zal zich ‘met een buitenproportioneel grote rolkoffer vastrijden op een vliegveld’ (de koffer past niet in de laadruimte van het vliegtuig of brengt een reeks lachwekkende onhandigheden teweeg).

Ik leer bij. De clown wordt de filosoof van het circus genoemd, of ‘de underdog die leeft vanuit het hart’. Haastig sla ik mijn notitieboekje open en kribbel neer wat Bram zegt: ‘De ziel van de clown is zo oud als de mensheid zelve.’

Ik leer bij. Clowns zijn dieven. Clownrepertoire ontstaat doordat clowns stelen van elkaar en vervolgens het nummer op hun eigen manier invullen. Zo is de roltong die als sigaret wordt gebruikt een veelvoorkomend beeld.

Ik leer bij. Het circus kent een nomadisch verleden: rondtrekkende gezelschappen brachten kleur en verwondering in (vaak) grijze landschappen. Het beeld op ieders netvlies: een rode tent tegen de achtergrond van een industrieel gebied.

Ik vraag me af. In wiens gezicht zou ik een taart willen gooien?

Tijdens die tweede dag begon ik me meer en meer vragen te stellen bij het nut van kritiek. Waarom en wanneer is een recensie zinvol? Wie maakt het wat uit hoe ik een voorstelling heb ervaren? Wat is de verantwoordelijkheid van de criticus? Om mee de koers te bepalen? Of heeft circus nood aan een stem, een megafoon, aan een taal?

Mij lijkt het boeiend om te schrijven over, bijvoorbeeld, de troost die uitgaat van de clownerie of over wat een duet tussen een artiest en een object zo poëtisch maakt, in plaats van waarom een voorstelling al dan niet werkt. Ik wil observeren en achterhalen hoe een voorstelling mij verandert - wat neem ik mee, wat blijft er hangen? Wie was ik toen ik de zaal binnenkwam, en hoe ga ik naar buiten? Ik vond het moeilijk om mijn proza-georiënteerde blik los te laten, merkte ik. Wat me raakt, is taal. Ik wil me een nieuw jargon eigen maken: een taal voor bijvoorbeeld jongleren, of koorddansen.

III.

De jongleur tekent met kegels een patroon uit in de lucht. Niet alleen de ingehouden adem van het publiek, maar ook de geconcentreerde blik van de artiest zorgen ervoor dat alles tot stilstand komt - op de ritmische beweging van het gooien en het vangen na. Boven het hoofd van de jongleur wordt er een afgrond zichtbaar. When you stare into the abyss, the abyss stares back at you. Het patroon is een lucht-landschap, de zwaartekracht tartend; wie het betreedt, komt zichzelf tegen. Zachter is de vergelijking met de wals. Jongleren met drie kegels volgt hetzelfde ritme als deze Weense dans: 1-2-3-1-2-3.

IV.

Recenseren kan je leren, aldus Wouter Hillaert. In het afgelopen jaar praatten we regelmatig over het nut van kritiek. Uit deze gesprekken neem ik vooral mee dat een recensie pas interessant wordt zodra ze iets op tafel legt dat voorbij de voorstelling gaat, zodra ze vragen oproept die ook relevant zijn in de ‘echte wereld’.

En misschien schuilt de kunst van het recenseren wel in het democratische: als lezer kan je nog steeds zelf kiezen of je naar de voorstelling wil gaan of niet, ongeacht de mening van de recensent. De schrijver van de recensie maakt zich tegelijk klein en groot. Durft zich uit te spreken, maar dringt die mening niet op. De schrijver is voortdurend op zoek naar die balans - als een koorddanser (flauw).

Als recensent kan je een voorstelling plaatsen binnen een oeuvre en binnen de geschiedenis van het circus. Als recensent houd je het overzicht; je hebt de blik van een adelaar. Het zorgt ervoor dat de lezer je vertrouwt en je mening serieus neemt. Maar een geoefende blik vraagt tijd. Langer dan een jaar.

It’s a response - could it also be a poem?

V.

Waarom voel ik me aangetrokken tot circus? Een nieuwe poging, bijna een jaar later.

Afgelopen zomer verbleef ik een tijdje in PAF, een voormalig klooster in Noord-Frankrijk dat sinds 2006 dienstdoet als ontmoetingsplaats en residentieplek voor kunstenaars. Ik zat er stevig onderdoor: een toegekende subsidie (gevolgd door hoop en vooral goesting; tijd om te schrijven!) werd opnieuw ingetrokken vanwege besparingen en mijn lief had me zonder al te veel uitleg gedumpt. Een paar maanden lang leek het alsof ik de controle over mijn leven kwijt was; dingen gebeurden zonder boe of bah, en het was aan mij om de naschok ervan op te vangen en te dragen. Ik nam de trein naar PAF om op adem te komen en om te schrijven.

Daar ontmoette ik theatermakers Geert Belpaeme en Salomé Mooij. Ze waren bezig met een studie rond ‘struikelen’. Overal in het klooster lagen onzichtbare objecten op de grond, Geert en Salomé dreigden te vallen over alles wat er wel en niet was (bij wijze van spreken). Ik denk niet dat er in mijn leven een béter moment bestond om hen te ontmoeten, om in het gezelschap van twee clowns in het noorden van Frankrijk te vertoeven. De lach en de traan.

Tijdens een deelmoment toonden ze ons het archief dat ze hadden aangelegd: verschillende manieren waarop je kunt struikelen. Ways to stumble. Na vijf, zes demonstraties sloeg de ontroering toe, onversneden - hier in de zin van: ‘zonder dat er ook maar iets anders bij zit om het te verdunnen’. Ook in het leven dreig je soms om te vallen, maar met een onwillekeurige, intuïtieve bijtrekpas weet je jezelf toch overeind te houden. We corrigeren onszelf voortdurend. Laten het verdriet slechts in die mate toe dat ze ons niet volledig lamlegt: stukje bij beetje. Het was zo’n troostend beeld: we modderen wat aan, struikelen, lopen verder, struikelen weer, vallen, staan op. Schijnbaar super-onhandig wisten Geert en Salomé het struikelen tot een kunst te verheffen.

En misschien is het dát wat me aanspreekt in circus. Een poging om het oncontroleerbare te controleren. Om het onbeheersbare te beheersen. Om het woordeloze te vertalen in beeld en vorm. En om, ondanks alle virtuositeit, toe te geven dat het slechts bij een poging blijft, een onderzoek, dat we in wezen niet meer zijn dan struikelende wezens, op zoek naar troost en houvast en schoonheid, ja, naar schoonheid, toch vooral dat.

Leonie Maes
© Jurgen Delnaet

Leonie Maes studeerde in juni 2023 af aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen waar ze de opleiding Woordkunst volgde. In haar praktijk richt ze zich voornamelijk op proza, maar ze gaat ook interdisciplinaire samenwerkingen aan met muzikanten en beeldend kunstenaars.

Auteur: Leonie Maes
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #82 (maart 2025)