Geen gemor bij Asaf Mor

Hoe meer interpretaties van een voorstelling, hoe beter

In zijn derde voorstelling, Fractures, brengt de in Rijsel gebaseerde Asaf Mor zes jongleurs op scène voor een choreografisch gevecht met kegels, ballen en kronkelende lijven. Sociale uitsluiting is het thema, dus de enige baljongleur van het gezelschap heeft het hard te verduren. ‘Nog een geluk dat het geen luchtacrobaat is, die zou pas gepest worden!’

© Michiel Devijver

Terwijl we wachten op onze koffie en fruitsap in het übergezellige Limerick in Gent praten we – als vreemde vorm van kennismaking – over het belang van de juiste zaal voor zowel artiest als toeschouwer. Vooral de vlakke vloer kan ons beider goedkeuring wegdragen. “Een vlakke vloer met een tribune die meteen de hoogte ingaat: dat zijn de beste plekken,” aldus Asaf Mor. “Een verkeerde zaal kan een show ruïneren. Ik herinner me nog Stefan Sing, enkele jaren geleden op de Europese Jongleerconventie. Het podium was verhoogd, de toeschouwers zaten op ellenlange rijen stoeltjes achter elkaar – er was geen tribune. Er was zeker 20 minuten vloerwerk in de show van Sing. De eerste twee rijen vonden zijn voorstelling fantastisch, alle 1000 andere toeschouwers haten hem vijf jaar later nog steeds.”

Eigenlijk moet je als artiest harder op je strepen staan en in bepaalde omstandigheden niet optreden.

Asaf Mor: “Tja, je wil natuurlijk ook optreden. Je bent blij met elke speelkans. Zes maanden voor de show denk je: geen probleem, we kunnen ons wel aanpassen. En dan kom je toe en merk je dat het podium wankel ligt, aaneengeplakt met tape… ‘Mmm, hebben ze mijn technische fiche wel gelezen?’”

Over naar betere omstandigheden. Kijk je uit naar de première op PERPLX?

“Absoluut. We zitten er voordien ook op residentie, dus de dag zelf is het bij wijze van spreken gewoon opwarmen en spelen. Ook fijn is dat we in september een avant-première hebben in Frankrijk, zodat we nadien nog wat kunnen sleutelen.”

Een voorstelling is nooit klaar op de première, toch?

“Inderdaad. Daarom ben ik fan van avant-premières. Het ligt soms aan details waarom een voorstelling niet werkt, bijvoorbeeld het ritme dat niet goed zit, en daar kan je in de laatste meters nog aan werken.”

Je hebt al ervaring: Fractures is je derde show.

“Ik heb al jarenlang een solovoorstelling, Nine To Five, die ik nog altijd speel. Redelijk theatraal, helemaal anders dan wat ik nu maak. En daarnaast was er Entre Noeuds, met drie jongleurs op scène, maar dat liep grotendeels tijdens corona – het was geen evidente periode, veel te weinig continuïteit, telkens van nul opstarten. De huidige creatie loopt veel vlotter en we hebben ook mooi gebundelde speeldata.”

Met hoeveel sta je nu op het podium?

“Met zes. Dat aantal leent zich perfect tot het thema dat ik wil aanraken: conflict, sociale druk, uitsluiting. Jongleren – zolang het niet solo is – draait per definitie rond samenwerking en interactie, maar dat wil ik doelbewust counteren. Door het relatief grote aantal mensen op scène kan ik met meerderheden en minderheden werken, kan ik totale chaos creëren, … Met drie heb je veel minder opties: een duo en één persoon, een trio, of drie solo’s. Dat was een van de hoofdredenen om met zes te werken: de mogelijkheden drastisch uitbreiden.”

Het draait dan ook meer rond choreografie en minder rond jongleren, neem ik aan?

“Choreografie is sowieso enorm belangrijk, ook in een solo. Je techniek en de opeenvolging van tricks vormen de basis van jongleren, maar wat je ondertussen doet – hoe je beweegt, hoe je van de ene sequentie naar de andere overgaat, het ritme waarin je dat doet – is wat mij betreft minstens even belangrijk. Weten waar je voeten zich bevinden, waar je evenwicht ligt. Bij het instuderen van een nieuwe jongleerroutine ben ik al van in het begin evenveel bezig met het jongleeraspect als met het choreografische aspect. Met zes performers werk ik op dezelfde manier: ik kijk zowel met jongleer- als met dansogen naar elke sequentie.”

Asaf Mor
© Michiel Devijver ​

Bedenk je op voorhand choreografieën of laat je het materiaal vooral op de vloer ontstaan?

“Ik plan veel op voorhand. Ik heb hiervoor m’n eigen techniek ontwikkeld: ik maak maquettes met 3D-figuren die in allerlei posities staan (toont verschillende foto’s). Zo kan ik de voorstelling visualiseren, vaak tussen twee residenties in. Op de vloer testen we dan de verschillende scènes uit. Zo’n 90% van wat ik op voorhand uitwerk, blijkt uiteindelijk haalbaar. De overige 10% heeft aanpassingen nodig. Dus ja, dat werkt enorm goed voor mij. In het begin tekende ik de verschillende sequenties, maar dat was veel te moeilijk en duurde veel te lang.”

Start het creëren dus met beelden in je hoofd die je vervolgens in 3D uitwerkt om ten slotte pas ‘in het echt’ te brengen?

“Nee, eigenlijk vertrekt het meestal vanuit jongleerroutines of bewegingen van de performers uit eerdere residenties. Onderzoekslabo’s zijn cruciaal: dan testen we allerhande zaken uit, bijvoorbeeld in trio jongleren en proberen elkaars kegels af te pakken. Of een bestaande jongleerroutine voor een duo uitbreiden naar zes jongleurs. We doen gerichte oefeningen en spelletjes met specifiek opgelegde regels. Op die manier komen interessante bewegingen en combinaties naar boven, materiaal dat de basis vormt voor de volgende fase: het bedenken van de choreografie met m’n 3D-mannetjes. Als choreograaf ben ik erg beïnvloed door het jongleren. Ik pas graag jongleerconcepten toe op de bewegingen die we maken. Sowieso gaat het bijna altijd om dezelfde kettingreactie: hetgeen de performers doen heeft impact op de objecten, wat dan weer impact heeft op de performers. Dat geheel vormgeven doe ik erg graag.”

Is dat wat we ook circografie noemen? En de reden waarom je compagnie Circographie heet?

“Ja. Maar ik wil het woord absoluut niet claimen. Ik was vooral op zoek naar een woordspeling met circus – ik weet het, altijd gevaarlijk – maar ik had geen idee dat het zo’n populair begrip was of ging worden. Onder meer Alexander Vantournhout en Maroussia Diaz Verbeke hebben er al veel zinnige zaken over gezegd en geschreven.”

Ben jij de leider van Cie Circographie of is het een collectief?

“Ik ben wel echt de leider, ja. Bij de vorige voorstelling was de rolverdeling minder duidelijk; we werkten als een collectief maar toch had ik meestal de eindbeslissing. Dat zorgde uiteraard voor conflicten. Nu probeer ik alles zo helder mogelijk te houden.”

Jij neemt alle artistieke beslissingen en je staat ook mee op scène?

“Klopt. In het begin was die combinatie zwaar, maar naarmate de creatie vordert, lukt het beter en beter. De vijf andere performers zijn interprètes (uitvoerders, red.), al word ik natuurlijk gevoed door hun input.”

Heb je met audities gewerkt?

“Nee, eigenlijk niet. De meeste jongleurs heb ik rechtstreeks gevraagd omdat ik hen of hun werk kende en goed vond. Maar ik sluit audities zeker niet uit. Het kan een goeie manier zijn om buiten mijn eigen bubbel te breken en bijvoorbeeld meer vrouwelijke jongleurs te vinden.”

Jongleren jullie met kegels of met ballen?

“Vijf van ons met kegels, eentje met ballen. Ideaal om het thema van de voorstelling zichtbaar te maken: de baljongleur is degene die uitgesloten wordt. Maar het valt nog mee, hoor, het is geen luchtacrobaat, hé, die zou pas gepest worden.” (lachje)

Definieer je jezelf als kegeljongleur, jongleur, circusartiest, …?

“Ik zou zeggen als jongleur. Maar evengoed als circusartiest, danser, choreograaf. Het is geen kwestie van prioriteiten stellen, het is vooral een historisch iets: ik ben twintig jaar geleden begonnen met jongleren, het overige kwam een pak later, dus ik blijf mezelf in de eerste plaats zien als jongleur.”

Hoe ben je met jongleren in aanraking gekomen?

“Op de middelbare school in Israël moesten we kiezen tussen bepaalde sporten. Ik hield niet van voetbal of basketbal dus koos ik jongleren; dat leek me wel tof. En inderdaad, het werd al snel een passie. Vanaf ik naar jongleerconventies ging raakte ik echt bezeten. Elke conventie was een grote golf van inspiratie. Ik wilde er absoluut verder in gaan, maar daar was Israël niet de juiste plek voor. De kunsten – en zeker circus – worden er niet zo goed ondersteund als in Frankrijk of België. Dus trok ik naar Frankrijk, eerst naar Bordeaux en vervolgens naar de circushogeschool in Lomme (het Centre Régional des Arts du Cirque of CRAC, red.).”

Kan je in Israël leven als circusartiest?

“De circusartiesten in Israël die ik ken, moeten rondkomen door op verjaardagsfeestjes en in winkelcentra op te treden. Je moet er puur commercieel te werk gaan wil je er je brood mee verdienen. Op zich is er niets mis met een meer commerciële insteek, ik speel mijn act soms ook op corporate events, maar het is niet het soort werk waar ik het grootste deel van mijn tijd aan wil spenderen. De meeste Israëlische kunstenaars emigreren trouwens naar Europa. Een van mijn grote voorbeelden, de choreograaf Sharon Fridman, woont en werkt in Madrid. En voor circus moet je echt wel in Frankrijk of België zijn.”

Asaf Mor
© Michiel Devijver ​

Ga je vaak terug naar Israël?

“Niet echt. Ik voel me er al lang niet meer thuis. De eerste keer dat ik naar Europa was geweest en terugkeerde naar Israël had ik echt een cultuurshock: hoe de mensen er leven, zo gespannen, in continue stress, … Niet zo fijn.”

Veel circusartiesten waren in hun jeugd ‘onhandelbaar’, hadden adhd of iets dergelijks, was dat bij jou ook het geval?

“Ik heb het nooit laten onderzoeken (lachje). Maar ik had niet echt problemen, nee. Nu, als ik op het internet de symptomen van autisme lees, dan herken ik mezelf daar wel in. Ik ben bijvoorbeeld heel slecht in het maken van nieuwe sociale contacten.”

De link tussen autisme en bezeten jongleren vind ik nog niet zo vergezocht.

“Ik evenmin. Hetzelfde met gamen. Ik was vroeger – en ben eigenlijk nog steeds – een fervente gamer. Er zit een gelijkaardige drang achter, een obsessie om een bepaald niveau te halen, een hoger level te bereiken, nieuwe tricks te beheersen. Een bepaalde mentaliteit, niet per se competitief, maar de wil om te verbeteren, om een specifiek absurd doel te behalen. Een vriend van me jongleerde bijvoorbeeld drie uur aan een stuk met vijf ballen: it makes no sense at all. Maar toch is er die onweerstaanbare drang om dat te doen.”

Hoe is dans in je leven gekomen?

“In eerste instantie via poi. Ik was erg onder de indruk van de bewegingen die poi-jongleurs maakten. Je kan het geen dans noemen, maar het is alleszins veel meer dan de houterige jongleur die enkel en alleen een beweging maakt om zijn object te vangen. Toen ik aan een vriend vertelde dat ik balletlessen wilde volgen, werd ik vierkant uitgelachen, dus dat vertraagde wel enigszins mijn pad naar de dans (lacht). Maar later, op de circusschool, kreeg ik danslessen, en op conventies volgde ik dansworkshops. Toen viel het een tijdje stil, maar sinds een jaar of zes probeer ik geregeld danslessen te volgen – het komt en gaat in golven. Ik heb nu ervaring in contact- en acrodans, maar er is nog zoveel meer te ontdekken.”

Wie of wat zijn je inspiratiebronnen?

“Er zijn verschillende circusgezelschappen waar ik naar opkijk, zoals Collectif Petit Travers en Cie Ea Eo, maar voor de creatie van Fractures heb ik me vooral laten inspireren door choreografen: GN/MC (Guy Nader en Maria Campos, red.), Alexander Vantournhout en Sharon Fridman. Het werk van GN/MC is erg georganiseerd en visueel, met telkens vijf à zeven dansers, lichamen die geometrische vormen maken. Zoals jongleurs met objecten werken, werken zij met lichamen. Ik ben sowieso fan van Sharon Fridman, maar het is vooral zijn voorstelling Free Fall die me heeft beïnvloed: ik wilde dezelfde soort energie – zowel gewelddadig als relaxed – in mijn show. En Alexander Vantournhout ten slotte, zijn groepsshows zijn een ware goudmijn. Zijn bewegingsonderzoek en choreografieën zijn erg inspirerend.”

Geen videogames als inspiratie?

(lacht) “Nee, toch niet. Ik ga akkoord met Eric Longequel (jongleur bij o.a. Cie Ea Eo, red.), die games een belangrijke kunstvorm vindt, maar ik heb het lastig met de richting die de gaming industrie uitgaat. Het draait almaar meer om quick money. Tal van games kan je niet uitspelen zonder te betalen voor extra features. In de kunsten staan we daar gelukkig nog ver van verwijderd… Ik moet nu denken aan een workshop op een jongleerconventie over straatshows en hoe je ze kan optimaliseren. Er werden verschillende technieken beschreven over hoe je je publiek kan verzamelen en vasthouden, allemaal goed en wel, maar plots ging het over de cyclus van geld verdienen: hoe vaak kan je je show spelen voor een nieuw publiek en dus zoveel mogelijk centen binnenhalen. Het strafste voorbeeld was van een straatartiest in Parijs, die start met zijn hat speech (de smeekbede aan het publiek om geld in de hoed te leggen, red.), vervolgens de hoed laat rondgaan en daarna zijn publiek uitscheldt dat het zo gierig is. Show gedaan in nog geen tien minuten, klaar voor het volgende optreden; pure geldklopperij. Dat komt voor mij het dichtst bij een slechte videogame dat enkel geproduceerd is om snel geld te verdienen.”

Wat wil je je publiek meegeven?

“Ik hou mijn intentie als maker en hetgeen het publiek te zien krijgt graag gescheiden. Voor ons gaat het onder meer over sociale druk, en natuurlijk zal het publiek zaken zien die daaraan kunnen doen denken, maar als iemand het totaal anders interpreteert: heel graag. Dat vind ik juist het mooie aan non-verbaal circus en dans: dat er zoveel verschillende interpretaties van kunnen zijn.”

Auteur: Maarten Verhelst
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #80 (september 2024)