Ik ontmoet Abdel Senhadji in de bar van Festival Circolo in Liempde, op een zonovergoten herfstdag in oktober. Niet zonder zenuwen wacht ik de – volgens circusnormen – celebrity op, gewapend met een reeks zorgvuldig voorbereide vragen in mijn beste Frans. Ik hoop meer te weten te komen over zijn artistieke visie, het functioneren van het collectief en de plannen voor de toekomst. Abdel antwoordt uitgebreid en gefocust, laat zich niet van de wijs brengen en weet vaak beter dan ik bij welk onderwerp we ook weer gebleven waren. Exact wat je zou verwachten van een vijftiger wiens acrobatische prestaties niet verbleken naast die van zijn twintigjarige compagniegenoten, en die samen met voormalige partner Mahmoud Louertani een van de invloedrijkste acrobatische collectieven van het moment uit de grond stampte: Compagnie XY. De vragen belanden al snel op het tafeltje naast me en wat volgt is een geanimeerd gesprek over collectiviteit, transparante communicatie en de trots van de circusartiest.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #50 (maart 2017). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Hanna Mampuys // Foto (c) Marie Garcia Bardon
“Compagnie XY is ontstaan in de circusschool van Lomme (Centre Régional des Arts du Cirque Lomme, red.) waar Mahmoud en ik nog steeds lesgeven. We wilden onze toenmalige leerlingen op weg helpen in de professionele wereld, en creëerden daarom samen met hen ‘Laissez Porter’, de eerste voorstelling onder de naam Compagnie XY. Het idee voor het project kwam voort uit onze visie op lesgeven. Ik zie pedagogie als transmissie: het overbrengen van alles wat ik zelf heb mogen ervaren naar mijn leerlingen. Niet vasthouden aan een klassieke lesgever-leerlingverhouding maar samen vooruitgaan en onze acrobatische discipline (hand-op-handacrobatie, red.) doen evolueren. Samen een voorstelling creëren was op dat moment een logische stap. We hadden geen idee welke richting het uitging ten tijde van die eerste creatie. Als het na ‘Laissez-Porter’ gestopt was, dan was dat oké geweest.”
Maar het liep anders.
Abdel Senhadji: “Inderdaad. Het feit dat XY nog steeds bestaat, betekent dat er goede redenen waren om voort te doen. En daarmee bedoel ik niet subsidies, of de vraag naar een nieuwe productie. Wat telt, is dat de groep zin heeft om verder te gaan, dat er inspiratie is voor een volgende stap. Mahmoud en ik hebben dat altijd zo gedaan: we werkten met verschillende mensen samen, maar na een eerste voorstelling viel het gezelschap uiteen, omdat het niet helemaal was wat we wilden doen. Je ziet soms dat een compagnie enkel samen blijft omdat er middelen zijn. Maar het is niet omdat er geld is dat het product ook goed zal zijn. Er is meer nodig dan dat: je moet de noodzaak voelen, de ‘frisheid’ om te creëren. Onze eerste voorstelling hebben we zonder enige ondersteuning gemaakt. Nu krijgen we wel subsidies, maar we nemen niet zomaar alles aan. Als de voorwaarden voor ondersteuning niet overeen komen met onze plannen, dan doen we het liever zonder het geld. Als je je verliest in al die regels en criteria, dan draait het erop uit dat je niet maakt wat je wil maken, en dan zal het product waarschijnlijk ook niet goed zijn.
Wat wij wilden na ‘Laissez-Porter’ was ons onderzoek naar de acrobatische taal verderzetten en meer mensen betrekken bij dat onderzoek. Het resultaat was ‘Le Grand C’, een creatie met achttien artiesten. En in de voorstelling die momenteel toert (‘Il n’est pas encore minuit’, red.), staan er drieëntwintig artiesten op scène. Met ‘Le Grand C’ focusten we vooral op statische figuren, voor de huidige voorstelling experimenteerden we meer met dynamische bewegingen. We proberen telkens een stap vooruit te zetten in ons onderzoek naar de acrobatische taal en haar mogelijkheden. Binnenkort gaan we zelfs samenwerken met de universiteit van Rouen, om ook een wetenschappelijk spoor na te laten.”
Wat willen jullie zoal onderzoeken?
“Een grote groep biedt mogelijkheden op acrobatisch vak. En dat is nu precies wat we willen doen met XY: de taal van de acrobatie ontwikkelen, onderzoek doen naar wat wij ‘het acrobatische gebaar’ noemen. Wat is er specifiek voor acrobatie en dus niet ontleend aan andere talen zoals die van dans of theater? Bij hand-op-handacrobatie is het lichaam steeds in een bepaalde spanning, een fysieke alertheid. Misschien speelt ook de notie van gevaar een rol, ik weet het niet. In elk geval is er een spanning die eigen is aan wat we doen, een manier van op scène zijn waarvan mensen zeggen ‘dat klopt, dat raakt me’. Zoals bij de voorbereiding van een beweging, de staat van een acrobatenlichaam vlak voor het vertrekt: de acrobaat zit in een bubbel van spanning en concentratie. Maar ook een val kan mooi zijn. Het toont de menselijkheid van de acrobaat.”
Hoe reëel is het risico dat jullie nemen op scène?
“Wie op dit niveau acrobatie doet, riskeert in zekere zin elke dag zijn leven. Wat wij doen is zoals topsport. Een uitzonderlijke fysieke prestatie. Op scène zijn de acties natuurlijk berekend, maar het risico blijft altijd bestaan. Met XY zorgen we dat er steeds mensen rond ons staan die kunnen ingrijpen als het verkeerd gaat. Er liggen dunne matten op de grond om een val toch enigszins te breken. Maar dat betekent niet dat wat we doen zonder gevaar is. Dat mogen wij zelf ook niet vergeten. Als acrobaat is het goed om angst te voelen, het houdt ons waakzaam.”
Het biedt mogelijkheden, maar het lijkt me ook niet evident om met zoveel artiesten samen te werken, te creëren, op scène te staan, …
“Omdat we met zo veel zijn, bestaat een belangrijk deel van ons werk erin om na te gaan hoe we een groot collectief van acrobaten goed kunnen laten functioneren. We doen geen audities, de groep groeit organisch met mensen die we tegenkomen, of via kennissen. Beslissingen worden collectief genomen. We gaan nooit over iets stemmen vanuit het principe ‘de meerderheid wint’. Iedereen moet een besluit kunnen aanvaarden, anders gaat het niet door. Er bestaat ook niet zoiets als anciënniteit. Als je bij ons start, dan maak je onmiddellijk volwaardig deel uit van het collectief. We gaan er niet van uit dat iemand met dertig jaar ervaring meer kan bijdragen dan iemand die pas begint. Die gelijkwaardigheid uit zich trouwens ook op financieel vlak. Iedereen in het collectief wordt exact evenveel betaald. En al het geld dat we verdienen gaat naar lonen, er gaat zelfs geen percentage naar de compagnie. Dat kan natuurlijk enkel omdat we geen eigen tent of vrachtwagens hebben.
Al te vaak zie je gezelschappen die zich voorstellen als collectief, maar eigenlijk is er een kern van oprichters of een regisseur die mensen aanstelt als uitvoerders. De kern blijft, de uitvoerders wisselen. En dan rijst de vraag: wat delen we en hoe? En komt wat ik inbreng in de compagnie, overeen met wat ik ervoor krijg? In Frankrijk rust er een groot taboe op praten over geld. Mensen durven niet toe te geven als ze zich financieel onheus behandeld voelen. Het zou nochtans een goede zaak zijn voor het ego van circusartiesten, en eigenlijk voor alle artiesten, als dat wel bespreekbaar zou zijn. Financiële transparantie is ontzettend belangrijk voor een goede samenwerking.
Ik hou ook niet van de gedachte dat iemand een verworven plaats heeft binnen een gezelschap. Jouw plaats behoort even goed toe aan de persoon naast je. Je moet weten wanneer het tijd is om te gaan en plaats te maken voor iemand anders. Dat is uiteraard niet makkelijk en vraagt de nodige zelfreflectie en openheid voor kritiek van de mensen rond je.”
Het lijkt me dat je visie op het collectief verbonden is met een bepaalde sociale visie.
“Er wordt vaak gezegd ‘het circus, dat is iets collectief, dat gaat over geven en over delen…’ Wel, doe dat dan ook. Praat er niet enkel over, maar voeg de daad bij het woord. De eerste reden waarom Mahmoud en ik XY hebben opgericht, is omdat we mensen die pas startten de kans wilden geven om te werken. Die motivatie is vandaag onveranderd. Het gaat ons niet enkel om de ontwikkeling van de compagnie en onze ideeën, we willen delen met anderen. Je zou kunnen zeggen dat we werkgelegenheid creëren. Het interesseert me niet om rijk te worden, om ‘meer’ te verdienen. Ik heb niet meer nodig en het zou niet stroken met hoe ik mijn werk als circusartiest zie.”
Is het al gebeurd dat iemand niet (meer) functioneerde in de groep?
“We hebben al mensen gehad wiens ideeën niet strookten met hoe wij willen werken binnen het collectief. In zo’n geval wordt de samenwerking stopgezet. Helaas, maar er is geen andere weg voor XY dan die van het collectief. Er wordt uiteraard eerst over gepraat, het moet duidelijk zijn.”
Jij bent als docent verbonden aan de Circusschool van Lomme. Wat zijn volgens jou de kenmerken van een goede circuspedagoog?
“Voor mij is pedagogie niets vaststaand, het is een uitwisseling tussen leerling en lesgever. Ik heb evengoed nood aan die wisselwerking om vooruit te gaan. Ik wil niet enkel lesgeven, ik wil weten waar mijn leerlingen mee bezig zijn naast de lessen, zodat ze ook van daaruit hun werk leren voeden. Soms is het niet de training, maar alles er rond dat ervoor zorgt dat ze vooruit gaan, of net niet. Als een leerling gelukkig is met waar hij/zij mee bezig is, dan is het goed. Daar begint het mee. En niet met de prestaties of het niveau dat ze hebben. Het is niet omdat je talent hebt, dat je aan het einde van de opleiding beter zal zijn dan iemand anders. Het psychologische speelt een grote rol. Iemand die zin heeft om te leren, zal altijd vooruitgaan. Maar iemand die geen zin heeft, die zal stagneren, zelfs als hij/zij veel talent heeft.”
Ik hoor dat er plannen zijn voor een nieuwe voorstelling. Hoe beginnen jullie daaraan?
“Alles begint met dromen: wat willen we doen, wat kunnen we doen. Iedereen in het collectief wordt erbij betrokken, ook al is het nog niet zeker wie er uiteindelijk op scène zal staan. We proberen de ideeën telkens iets meer te preciseren, zodat ieder voor zich kan aanvoelen of het project hen aanspreekt en of ze er al dan niet in willen meestappen. Zo kunnen we ook beslissen of we nog andere mensen van buiten het huidige collectief willen aantrekken voor deze creatie.”
Zou je kunnen zeggen dat het vertrekpunt van jullie creaties vooral de techniek is? Een onderzoek naar technische mogelijkheden?
“Ik vind het grappig dat er bij circus altijd gesproken wordt over techniek. We zeggen toch ook niet ‘danstechniek’ of ‘theatertechniek’? Het klinkt zo negatief. Het reduceert wat wij doen tot ‘slechts techniek’ en die woordkeuze suggereert dat dat minder waardevol is dan bijvoorbeeld dans of theater. Volgens mij komt daarvan het minderwaardigheidscomplex van circusartiesten. We moeten de term circus niet dissociëren in verschillende onderdelen, het is al zo’n klein vakgebied. Circustechniek, circusgebaar, circustaal, … Het hoort allemaal bij de circuskunst. Als we bezig zijn met techniek, dan zijn we nog steeds kunstenaars. Wij gebruiken circus om ons uit te drukken. En iedere circusartiest doet dat op zijn eigen manier. Elk lichaam is anders, beweegt anders. Als het louter techniek zou zijn, dan zou iedereen hetzelfde doen. Gelukkig zie ik de laatste decennia dat het label circusartiest met meer trots gedragen wordt. Vroeger was het vaak van ‘ja ik doe circus, maar het is eigenlijk meer dans of theater…’. Maar nu begint de circustaal zich te ontwikkelen, artiesten accepteren dat ze circus doen en verdedigen de eigenheid van hun kunstvorm.
Het hedendaags circus evolueert ook inhoudelijk. Circus vandaag wil niet enkel feeërie creëren. Het is meer politiek en sociaal geëngageerd. Circusartiesten willen iets uitdrukken. Circuscreatie kan ook gaan over geweld en fragiliteit in onze hedendaagse samenleving. Kunst en cultuur zijn nodig in een samenleving. Het voedt ons, het toont ons dat je dingen ook op een andere manier kan zien. Kunst kan ook een vorm van aanklacht zijn. Je kan het op een manier vergelijken met politiek: iemand richt zich tot de mensen, deelt zijn visie met een publiek. Mensen kunnen zich erin herkennen of zich ertegen verzetten. Voor mij is die tweede laag in een voorstelling heel belangrijk. Het mag meer zijn dan enkel spektakel.”
Naast Evertjan Mercier, die al enkele jaren bij Cie XY speelt, zijn er sinds kort twee nieuwe Vlaamse aanwinsten bij het Franse gezelschap: circusartiest Antonio Terrones (29) en ex-gymnaste Soen Geirnaert (25).
ANTONIO TERRONES
Hoe kwam je terecht bij XY?
“Toen er beslist was dat Acrobarouf – mijn vorige compagnie – zou stoppen, ging ik op zoek naar andere opties. Ik mailde Evertjan Mercier met de vraag wat ik moest doen om eventueel bij XY aan te sluiten, met het oog op een nieuwe creatie. Maar het ging sneller dan verwacht. Ik werd niet lang daarna uitgenodigd om een paar dagen samen te trainen met het collectief. Die eerste kennismaking was superleuk en het leek de groep ook te bevallen. Een paar weken later vroegen ze mij een geblesseerde porteur voor een maand te vervangen in het huidige spektakel ‘Il n’est pas encore minuit’. Dit bleek meteen de ultieme test voor een andere, permanente vervanging in die voorstelling vanaf september 2016.”
Welke ervaring neem je zeker mee naar een volgend project?
“Het samenwerken in een grote groep zonder baas is de grootste leerschool om als individu verder te groeien. Daarnaast leerde ik ook veel techniek bij.”
Hoe ervaar je het toeren met de compagnie?
“Elk gezelschap is anders op tournee. Wat XY uniek maakt is het grote gevoel van gemeenschappelijkheid. Je maakt echt deel uit van een collectief, je beslist mee op elk vlak en je hebt altijd een groep achter je staan, onderweg en op scène.”
Hoe bereid je je voor op een voorstelling?
“Voor de voorstelling is er een repetitie van zo’n vier uur, met tijd voor persoonlijke en collectieve opwarming. Regelmatig doorlopen we ook enkele scènes. Daarna ben ik volledig klaar om er in te vliegen!”
SOEN GEIRNAERT
Hoe kwam je terecht bij XY?
“Mijn contract bij Cirque du Soleil liep net ten einde toen Antonio me uitnodigde om een week mee te trainen omdat ze op zoek waren naar een nieuwe voltigeuse. Het beviel me heel goed en ik werd met open armen verwelkomd in het collectief.”
Wat vond je het moeilijkste toen je pas startte?
“Echte moeilijkheden waren er niet. In tien dagen tijd leerde ik de hele show, technisch en artistiek, dat was wel een beetje stresserend. Ik ben het gewoon om met twee vaste partners, meisjes, te werken. In deze groep heb je voor bijna elke figuur andere partners, dat was dus even wennen. In het begin had ik ook soms moeite om alle conversaties in het Frans te volgen. Gelukkig stonden de Nederlandstaligen altijd paraat om te vertalen. En als je dagelijks in een groep zit waar Frans de voertaal is, dan leer je die snel.”
Wat maakt XY uniek voor jou?
“Het is een fantastische groep om mee op te treden. We vormen een hechte groep en voelen elkaar goed aan. Dat maakt het zoveel gemakkelijker om samen te werken. Het was nieuw voor mij om op te treden in theaters. Daarvoor speelde ik in een circustent of arena, ver verwijderd van het publiek. Ik vind een theater wel gezellig, het is intiemer. Het is ook heel fijn om zoveel te reizen. Als we internationaal gaan, kunnen we kiezen om wat vroeger of later te vertrekken om het land te bezoeken.”
Wat doe je vlak voor een voorstelling?
“De dag zelf is er altijd een training, bestaande uit individuele opwarming en een collectief gedeelte. Dan hebben we een pauze. Zo’n twee uur voor de show komt iedereen samen. We warmen ons op, doen de dans (een stuk groepschoreografie uit de voorstelling, red.) en overlopen de plaatsing op scène. Een uurtje op voorhand is het tijd voor make-up en kostuums. Vijf minuten voor de start doen we nog een ritueel met de hele groep. Dat geeft ons de nodige energie en de laatste echte connectie voor we het podium op gaan.”