Liv Laveyne ging kijken naar ‘Raphaël’, de nieuwe creatie van Alexander Vantournhout & Bauke Lievens, en schreef vervolgens deze impressie.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #50 (maart 2017). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Liv Laveyne // Foto: Bart Grietens
Ogen open. Zaal in. Twee tribunes aan weerszijden van een witte balletvloer. Welke kant? Links, rechts, partij kiezen?
Ogen blijven open. Kijken naar de toeschouwers aan de andere kant. Medeplichtigen? Medeslachtoffers? Jury of rechter?
Ogen heen en weer. Tennisspel van blikken. Gestaar. Schoenen keuren. Wachten.
Ogen zoeken de performer. Alexander Vantournhout schuift een rood gordijn dicht en onttrekt het publiek aan de overzijde aan onze ogen. Wij en zij. Gordijn terug open. Een spelletje hide and seek. Een peepshow. Bekijken en bekeken worden.
Ogen volgen mee naar de bank waar Alexander een lijf vanonder zeult. Raphaël Billet zo heet het lijf. Kan een lijf heten? Nee het is. Aanwezig. En tegelijk ook niet. Het is dood gewicht, met de ogen open, de blik op oneindig. Pure materie.
Ogen fixeren zich op dat ene punt. Daar waar het subject zijn object manipuleert. In Alexanders handen wordt Raphaëls lichaam van stofjes ontdaan, klaar gemaakt voor gebruik, geplooid, gekneed, geduwd, gegooid, mismeesterd, geworpen, onderworpen. Kan je een object onderwerpen?
Ogen wenden zich af. Gegeneerd. Gedegouteerd? Dit is geen langzaam onderzoekend aftasten, de actie werpt ons direct in het gebeuren. Geen verhaal, des te meer associaties. Bewegingen vormen verhalen in onze verbeelding.
Ogen zien wat ze willen dat wij zien. Omdat we zijn wie we zijn. Alexander en Raphaël zijn het kind en zijn pop maar evengoed de eenzaat en de seksdoll. Ze zijn de dominator en de slaaf maar evengoed de beul en de gefolterde. Ze zijn de redder en de reddeloze maar evengoed de necrofiel en het lijk. En wat maakt dat van ons, toeschouwers? Onschuldige omstaanders of doelbewuste voyeurs? Zijn we heer en meester, een God in ‘t diepst van ons gedachten?
Ogen zoeken contact met de overkant. Het rode gordijn schuift dicht en wordt machinaal de hoogte ingetrokken totdat enkel nog de benen van de toeschouwers aan de overzijde zichtbaar zijn. Nu zijn ook zij ontdaan van hun subject. Zijn ze enkel ledematen. We staan er alleen voor. Niet alleen in ’t diepst van ons gedachten, nu ook fysiek.
Ogen op oneindig blikken we terug. Op die eerdere voorstelling ‘ANECKXANDER’ waarin Alexander zijn eigen lichaam ontleedde. Een anatomische les in virtuoos gebrek en falende perfectie, in eenzaamheid en de perverse drang tot graag zien en gezien worden. Leek toen de oplossing te liggen in de prothese van objecten als een schoen of een kraag, dan is het nu een ander lichaam. Waren het toen Alexanders uitgestoken armen, dan is het nu zijn aai aan een toeschouwersvoet via Raphaëls hand als prothese. De uitkomst is dezelfde: de pijnlijke afwijzing van de hang naar affectie.
Ogen hechten zich aan het rode licht. Twee lichamen versmelten in een dans op de grond, een rollebollend liefdesspel. Subject en object lijken elkaar op te heffen in symbiose. Tot ook die bel weer uiteenspat. Twee lichamen blijven achter gevangen in het ongenadige heldere licht van het witte vlak. Hij en zijn buikspreekpop.
Volgens de etymologie betekent Alexander zowel ‘beschermer’ als ‘afweerder van mannen’, waar Raphaël als aartsengel heet ‘God heeft genezen’. Zijn zulke namen toeval of noodlottigheid wanneer de ene aan het slot buigt voor geleverde strijd, en de andere onbewogen achterblijft?
Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten,
En zit in ‘t binnenst van mijn ziel ten troon
Over mij zelf en ‘t al, naar rijksgeboôn
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.
En als een heir van donkerwilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
Voor ‘t heffen van mijn hand en heldere kroon:
Ik ben een God in ‘t diepst van mijn gedachten.
— En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond
Úw overdierb’re leên den arm te slaan,
En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed
En trots en kalme glorie te vergaan
Op úwe lippen in een wilden vloed
Van kussen, waar ‘k niet langer woorden vond.
(Willem Kloos, 1859 – 1938)
Black out.
Eyes wide shut.
Applaus.