Mille Lundt over body sculpting, multidisciplinaire kunst en masculien circus

Mille Lundt
©Maxime Minsen

De sworn virgins van Albanië doen aan circus denken

In december vond de tweede editie van Sharing is Scary plaats, een vijfdaagse praktijkuitwisseling voor en met circusartiesten en -makers. Een van de artiesten die een inkijkje gaven in hun praktijk was Mille Lundt. Hoewel ze al 20 jaar in Brussel woont en werkt, deed de naam bij velen geen belletje rinkelen. “We verbaasden ons er tijdens Sharing is Scary ook over hoe weinig we vaak op de hoogte zijn van wat er gebeurt aan de andere kant van de taalgrens,” zegt Mille zelf. Hoog tijd dus om daar verandering in te brengen en deze van oorsprong Deense ‘body sculptor’ beter te leren kennen.

Mille Lundt (Kopenhagen, Denemarken) is een circusmaker wiens voorstellingen circus vermengen met documentaire, beeldende kunsten, geluid en fotografie. Ze begon haar carrière in Scandinavië waar ze straatperformances maakte met Yksi kaksi en twee grote voorstellingen met Royal Bones, een compagnie van vijf circusartiesten en vier muzikanten. Later belandde ze in Brussel waar ze de compagnie Off Road oprichtte en de danswereld in rolde via choreograaf Rachid Ouramdane. Ze toerde in Denemarken, Europa en ver daarbuiten. Tegenwoordig maakt ze ook werk onder haar eigen naam en als we elkaar spreken via Zoom is ze in residentie in Dommelhof om te werken aan haar nieuwe voorstelling WoManHood.

Circus across the world

Laten we bij het begin beginnen. Hoe ontdekte jij circus?

Mille Lundt: “Ik was 17, ik studeerde aan een theateropleiding en deed mee aan een voorstelling waarin professionele circusartiesten speelden. Tot dan toe had ik nog nooit iets gedaan in de richting van circus, gymnastiek of turnen, dus het was een totaal nieuwe wereld die openging, maar ik voelde: dit is het. Een jaar later, in 1998, heb ik de switch gemaakt en studeerde ik circus. Dat was in Kopenhagen in een pas opgerichte circusschool met maar één docent, een Rus. Tegenwoordig is de school veel groter en professioneler (AFUK, red.), maar toen was ze nog heel klein: we zaten in een oud gebouw met een laag plafond met alle niveaus en jaren door elkaar. Natuurlijk kon die ene docent ons niet op alle vlakken alles leren, dus om ervoor te zorgen dat we toch genoeg uitdaging kregen, stuurde hij zijn leerlingen naar Moskou.

Samen met twee andere meisjes vertrok ik oostwaarts. Toen we aankwamen spraken we geen woord Russisch, maar de docenten spraken geen Engels en we woonden ook in bij Russische medestudenten. De meeste leerkrachten waren er niet erg spraakzaam, maar aangezien ze vaak ouder waren, toonden ze meestal ook niet veel. Naast lessen in onze discipline en ballet en mime, hadden we daarom een aantal uur les van de secretaresse die ons de basis van de taal moest leren. Dat was dus wel even aanpassen. Ook omdat de aanpak in Moskou, vergeleken met Kopenhagen, veel traditioneler was: je werkt aan je techniek, je doet een kostuum aan, je kiest muziek. Liefst mooie en niet te zware muziek, want het dagelijkse leven is al ruw en heftig genoeg en circus is voor het publiek een manier om even te ontsnappen aan de werkelijkheid. Maar ik heb er wel heel veel geleerd over doorzetten, over discipline, en wat dat betreft ben ik heel dankbaar voor de training die ik daar kreeg. Na die drie jaar in Moskou trok ik naar Kiev, waar ze een heel goede leerkracht contortionisme hadden.”

Hoe ben je dan uiteindelijk in Brussel beland?

“In Kiev waren er een aantal goede vrienden die auditie gingen doen bij ESAC en ze vroegen of ik zin had om mee te gaan. Ik wist niets over België, maar ik vond het contemporaine circus dat in Frankrijk opkwam heel interessant, dus ging ik mee. Ik raakte binnen, maar mijn jaren daar waren een beetje een worsteling, omdat ESAC veel meer focuste op de basis en techniek dan ik had gedacht. Niet dat ik technisch superexcellent was, maar mijn doel was om me artistiek verder te ontwikkelen: ik stond waar ik technisch kon staan en mijn kracht ligt net in het mengen van circus en theater. Maar goed, na zeven jaar studeren eindigde ik dus in Brussel waar ik ben blijven plakken.”

Naast België, Rusland, Oekraïne en Denemarken bracht je ook nog een deel van je studietijd in Havana door. Je hebt een rijk en uniek perspectief op hoe verschillende culturen circus benaderen.

“Juist, ja, voor ik naar Moskou trok ben ik nog een paar maanden in Cuba geweest, omdat daar een heel inspirerende circusdocent was én omdat ik heel nieuwsgierig was naar het land. De verschillen? In Rusland waren er twee grote circustheaters, het oude circustheater en het nieuwe circustheater, maar zodra je binnenkwam waren ze allebei heel traditioneel: de vrouw moet mooi zijn, de techniek staat centraal, het is allemaal zeer esthetisch enzovoort. Geïnspireerd door het Franse contemporaine circus begon er in Kopenhagen toen al iets te bewegen. Bij Circkus Cirkör bijvoorbeeld waren de man-vrouwrollen niet meer zo in steen gehouwen. Het hoefde niet meer allemaal heel mooi te zijn, en er was ook echt een collaboratieve spirit: iedereen maakte muziek, iedereen hielp met opbouwen, je deed alles met iedereen. Dat kwam natuurlijk ook doordat er destijds nog niet echt subsidies waren voor circus en doordat circus nog geen plek had gevonden in theaters. Toen ik in Brussel studeerde had je het nieuwe circus, waarin men theater met circus mixte, maar dat ging wel nog over personages, kostuums… een meer traditioneel idee van theater, zeg maar. Vandaag heeft zich dat alweer heel anders ontwikkeld. In Havana was de visie op circus ook heel traditioneel. Ik ben er maar kort geweest, dus het is vooral een intuïtieve inschatting, maar het voelde toch heel anders dan in Rusland. Circus kreeg daar een shotje Latino invloed, was warmer, meer sensueel, terwijl in Moskou de invloed van klassiek ballet heel dominant was. Ook elegant, maar toch anders. Nu, dit is allemaal misschien niet meer correct, want ik was daar nog in de vorige eeuw, letterlijk. En uiteindelijk focust een school in eerste instantie per definitie op techniek, wat logisch is, omdat je een bepaald technisch niveau nodig hebt om professioneel te werken. Als student ben je vaak ook gretig om je techniek en je vooruitgang daarin te laten zien, omdat het je main tool is en je de docenten wil imponeren.”

Van contortie naar body sculpting

Wat trok je zo aan in contortionisme? Had je er een natuurlijke affiniteit mee?

Mille Lundt
©Maxime Minsen

(lacht) “Nee, helemaal niet! Toen ik met circus begon kon ik niet eens met mijn handen de vloer aanraken, volgens mij. Ik koos in eerste instantie voor touw, maar toen ik begon te trainen, nam mijn flexibiliteit snel toe en na een tijd raakte ik gefascineerd door contortionisme, door de eindeloosheid van je eigen lichaam: hoe je altijd verder kunt gaan dan je denkt. Dat is misschien typisch voor circus in het algemeen, maar voor mij was het extra bijzonder dat dat kon zonder tools, met niets meer dan je lijf.”

Naast contortionisme praat je veel over body sculpting. Wat is het verschil tussen die twee voor jou?

“Contortionisme is een circustechniek waarbij je je lichaam in extreem flexibele posities manoeuvreert. Body sculpting staat altijd in verhouding tot de omgeving, het landschap. Dat gaat dus meer over mijn relatie met andere vormen buiten mezelf en het gaat niet noodzakelijk over het opzoeken van extremen. Ik gebruik nog steeds mijn flexibiliteit, maar body sculpting staat me toe het lichaam anders te benaderen: als een abstracte visuele vorm en niet noodzakelijk als figuratief, als mens. Door weg te gaan van de traditie van showing the skills kan ik persoonlijk vrijer werken met mijn physicality als beeldende kunstvorm: het lichaam als een abstracte vorm om te kneden.”

Voor jou is de handeling van vouwen – openvouwen en dichtvouwen – de kern van je werk. Kun je uitleggen wat je daarmee bedoelt?

“Ik kreeg dat inzicht tijdens een project (Ori, red.) dat ik samen met een beeldend kunstenaar ontwikkelde. Zij had een installatie gemaakt die geïnspireerd was door origami, de Japanse techniek waar vouwen letterlijk de essentie van de kunst is (in het Japans betekent ‘ori’ vouwen en ‘kami’ papier, red.) en als contortionist voelde ik daar een grote connectie mee. Uiteindelijk draait mijn discipline ook rond het ontdekken van manieren om je lichaam open en dicht te vouwen. Sterker nog: als je jezelf open plooit, zijn er altijd tegelijkertijd spieren die zich samendrukken, dus er is eigenlijk altijd de dubbele beweging van opvouwen en ontvouwen.

Ik gebruik het werkwoord vouwen ook als een manier om mijn omgeving en de relatie tussen mijn lichaam en de omgeving te benaderen. Helemaal in het begin speelde ik wel op locatie, maar dan was dat een vaste performance die ik gewoon op straat zette. Nu probeer ik echt in dialoog te gaan met de omgeving, of dat nu natuur, architectuur of een ander soort plek is. Ik zoek naar de vouwen in het landschap en hoe personen er deel van kunnen worden door zich in dat landschap te vouwen, of hoe ze er juist uit kunnen steken. Je ziet dat ook bij architectuur: soms gaan gebouwen op in de omgeving, terwijl andere er net tegen af steken. Het is voor mij dus een manier om de aandacht op het landschap te vestigen.”

Circus – theater – muziek – documentaire – beeldende kunst

Je hebt ervaring in circus, dans én theater, je werk is steeds multidisciplinair en je werkt altijd samen met makers uit andere kunstvormen. Definieer je jezelf nog als circusartiest?

“Toch wel. Ook al werk ik met verschillende disciplines, circus blijft mijn basis. Het is waar ik vandaan kom. Het liefste noem ik mezelf dus circusartiest, maar dan vragen mensen meestal: ‘Ja, maar wat is dan je discipline?’ waardoor ik toch weer zeg dat ik contortionist ben.”

Wat trekt je zo aan in multidisciplinair werken?

“Kort gezegd: mijn nieuwsgierigheid en het besef dat ik niet de expertise bezit om in mijn eentje al die verschillende kunstvormen te combineren. En ik leer zo veel in de ontmoeting met kunstenaars uit andere disciplines, ook over mezelf, over circus en over mijn eigen werk! De samenwerking en de diversiteit verrijken mij enorm: ze duwen mij vaak in andere richtingen of dwingen me soms net om echt terug te gaan naar de basis.”

Heb je ook momenten meegemaakt waar de verschillende kunstvormen – die ook een andere visie hebben op het lichaam en op performen – botsten?

“In mijn eigen werk heb ik – tot nu toe – nooit grote confrontaties gehad. Wel hadden we in Ori een object dat totaal niet werkte in relatie met mijn lichaam. Het was een prachtige installatie, maar ik vond geen manier om me erin of eromheen te vouwen, om ermee te blenden. Het was te af, te onafhankelijk. Suzanne Groothuis (beeldend kunstenaar, red.) en ik praatten toen over aanpassingen. Voor mij zat de esthetiek in de samenwerking tussen mij en het object, maar voor haar was de esthetiek van het object zelf ook essentieel en de benodigde aanpassingen zouden die esthetiek kapot maken. Uiteindelijk kozen we dus voor een ander object, waarin die twee vormen van schoonheid wel samen konden bestaan.

Ik heb ook een keer een gesprek gehad met een danser die circus in vergelijking met dans maar beperkt vond, omdat je als danser een veel breder palet aan bewegingen in je lijf hebt, terwijl circusartiesten zich specialiseren in een beperkt aantal trucs. Ik zei hem dat die extremeness circus net mooi maakt. Je palet is misschien minder breed, maar in zijn specificiteit wel uniek, en het vereist een enorme hoeveelheid inspanning en toewijding om die enorme specialisatie te bereiken. Toch ben ik in mijn eigen carrière meer en meer weggegaan van de pure techniek, omdat me dat meer vrijheid bracht. In de ontmoetingen en samenwerkingen met kunstenaars uit andere disciplines was die techniek an sich ook niet zo belangrijk: belangrijker was hoe ik die gebruikte, hoe ik mijn kunst overbracht aan het publiek. Botsende meningen of visies zijn ook helemaal niet altijd slecht. Vaak kan een clash je ook de ogen openen. Plus: tijdens een creatieperiode hebben verschillende mensen per definitie een verschillend beeld voor ogen, zelfs als je wel uit dezelfde discipline of hoek komt.”

Momenteel repeteren jullie voor WoManHood waarin je circus niet alleen met zang maar ook met documentaire combineert: een verrassende en niet voor de hand liggende keuze. Wat trok je zo aan in documentaire?

“Ik werk altijd met de tegenstelling echt/onecht: hoe kun je van iets echts naar iets fictiefs gaan? Bijvoorbeeld beginnen als jezelf op scène en dan verglijden naar het absurde, een droom, iets niet-menselijks. Deze keer wilde ik nog verder gaan en de realiteit op scène brengen. In een vorig project werkte ik al met een waargebeurd verhaal dat ik dan performde, waardoor het fictie werd. Dat ging deze keer niet: ik was geïntrigeerd door de Albanese traditie van de sworn virgins die langzaam aan het verdwijnen is. Ik kon die echte mensen niet naar hier brengen, dus had ik beeldmateriaal nodig. Sworn virgins zijn vrouwen die een kuisheidsgelofte afleggen en daarna als man leven in de patriarchale samenleving van Albanië. De traditie stamt uit de tijd dat vrouwen nauwelijks rechten hadden en dat hun rol in de samenleving zeer beperkt was, dus de enige manier om dezelfde privileges en rechten te krijgen als een man, was door er een te worden. Het was ook een manier om aan het huwelijk te ontsnappen, of om voor je familie te zorgen als er geen man meer in huis was. Maar het is ook een groot offer, want sworn virgins moet hun seksuele, gender en sociale identiteit opgeven om die rechten te krijgen. Voor mij resoneert dit onderwerp met circus, omdat vrouwen in circus ook werken aan en met hun mannelijkheid: door te trainen worden we sterker en gespierder en in zekere zin dus masculiener. Daarnaast was ik ook nieuwsgiering of het aannemen van een mannenrol vrouwen helpt om vooruit te raken in het leven.”

Was je betrokken bij het maken van de documentaire, of maakte Delphine Lanson die onafhankelijk?

“We zijn in september met zijn drieën met een camera naar Albanië getrokken: Delphine, Anke – die ook op de vloer staat – en ik. Delphine had al ervaring met het maken van documentaires, maar voor we vertrokken hadden we nog geen uitgewerkt plan. We hadden heel veel geluk dat we ter plekke een contactpersoon vonden, die ons weer in contact bracht met iemand anders, en weer iemand anders, enzovoort. Zo ontdekten we meer en meer over de Albanese cultuur en de traditie van de sworn virgins, en over hoe jongere generaties naar die traditie kijken. Het gaf ons ook nieuwe inzichten over onze eigen cultuur. Het doel is om ook in de uitvoering die combinatie van traditie en het heden te combineren: we gaan terug naar de circustent, maar wel met een hedendaagse performance.”

Auteur: Mahlu Mertens // Fotograaf: Maxime Minsen
Dit artikel verscheen in Circusmagazine #74 - maart 2023