Sinds begin dit schooljaar huist de Ecole Supérieure des Arts du Cirque (ESAC) niet langer achter in een schoolgebouw in Oudergem, maar vinden we haar in een indrukwekkend pand op de Anderlechtse Campus CERIA. CircusMagazine ging een kijkje nemen en sprak met Virginie Jortay, sinds 2013 directrice van één van ‘s werelds meest gerenommeerde circusopleidingen.
>> Dit artikel verscheen in CircusMagazine #53 (december 2017). Voor overname: contacteer maarten[at]circuscentrum.be.
>> Auteur: Hanna Mampuys // Foto’s: Tom Van Mele
Wat waren je eerste stappen in de circuswereld?
Virginie Jortay: “Ik kwam eerder toevallig met circus in contact. Ik werkte in de theaterwereld, voornamelijk als geluidsontwerper en regisseur. Men vroeg me om een video te maken voor het eindspektakel van ESAC in 2001, toen de school zelfs nog niet officieel erkend was als hogeschool. Zo ben ik er ingerold. Ik regisseerde in die beginperiode verschillende collectieven en gaf les rond geluidsontwerp. Je zou kunnen zeggen dat ik het circus niet leerde kennen via de circusmaterie zelf, maar via de buitenkant. Wat ik deed was het organiseren van de ruimte en de spelers, het creëren van scènebeelden en sferen, steeds op een of andere manier verbonden met het muzikale. Pas veel later ontdekte ik het belang van het gevoel en de ervaring in circus, wat het betekent om als circusartiest op scène te staan, wat dat is die ‘circusmaterie’ waar wij mee werken.”
In 2013 werd je benoemd tot directrice. Vanwaar de interesse in deze functie?
“Noem het een samenloop van omstandigheden… Ik had zowat alle theaterstukken gemaakt die ik wilde maken en was binnen ESAC al bezig met pedagogisch beleid in het kader van een onderzoek rond hoe we creatie en artistieke ontwikkeling zo goed mogelijk konden binnenbrengen in onze pedagogie. Die vraag blijft trouwens ook in mijn huidige functie essentieel. Ik wil de artistieke ontwikkeling van binnenuit blijven onderzoeken om zo de juiste keuzes te maken voor ons programma en hopelijk de gevoeligheid van onze studenten maximaal te stimuleren. Wij vormen geen bepaald type artiest, maar we beslissen wel grotendeels aan welke artistieke uitdagingen de studenten worden blootgesteld tijdens hun opleiding. Wat telt voor mij is dat ze een openheid ontwikkelen en een artistieke noodzaak voelen.”
Hoe doen jullie dat concreet?
“Je kan je vinger er niet opleggen, het is een bepaalde chemie, een bestuiving die je niet kan voorzien. Om te beginnen moet je proberen begrijpen wat de dingen zijn die blijven hangen, die iemand tekenen in zijn of haar parcours. Je kan het resultaat niet meten, maar ik ga ervan uit dat als de student reageert, het de juiste richting uitgaat. Of het dan gaat om verzet of adoratie, dat maakt niet uit, vanaf er emoties in het spel komen zijn we iets op het spoor. Wanneer er gevoeld wordt, betreden we het domein van het artistieke.”
Waarom voel jij je aangetrokken tot het circus, wat raakt je?
“Het klinkt misschien simpel, maar voor mij is dat het lichaam. Het genereuze, niet-gesacraliseerde lichaam van de circusartiest. Circus betekent voor mij krachtige, veelzijdige lichamen die je niet in een keurslijf kan of mag duwen. Lichamen die zich ontwikkelen tot het maximale van hun kunnen binnen de beperkingen van hun eigenheid, dat vind ik enorm ontroerend.”
Intussen startte je vijfde schooljaar in deze rol, wat zijn de grootste uitdagingen die je tot nu toe tegenkwam?
“Een van de belangrijkste projecten was uiteraard de verhuis naar het nieuwe gebouw. Onze vorige plek in Oudergem maakte het mogelijk om ons te positioneren, een start te maken. Maar we waren de plek ontgroeid, er was nood aan ruimte – letterlijk en figuurlijk. Dit nieuwe gebouw geeft ons de kans om onze werking nog beter te verankeren en dus verder te laten ontwikkelen. Daarnaast is het volgens mij een blijvende uitdaging om onze positie in het mondiale veld van circusopleidingen te bewaren. Dat we in zekere zin een referentie blijven, met de nodige aantrekking en reputatie, ook als er dingen veranderen binnenin of van buitenaf. Het nieuwe gebouw geeft in elk geval een boost om onze praktijk te bestendigen en duurzamer te maken.”
Welke uitdagingen ga je in de toekomst aan?
“Er ligt een grote uitdaging in het positioneren van kunstopleidingen in het institutionele kader van universiteiten en hogescholen. Kunstopleidingen moeten ervoor ijveren om hun specifieke artistieke eigenheid te bewaren en zich niet te laten overnemen door de academische machine. Er ontstaan steeds meer initiatieven en opleidingen die over circus gaan, wat zeker boeiend is. Maar we moeten ervoor waken dat we de kern van het circusmétier bewaren. Wat mij betreft zelfs op een zeer traditionele manier. We moeten vermijden dat er met circus gebeurt wat er gebeurde in de hedendaagse dans en hedendaagse kunst in het algemeen. Namelijk dat het circus een hedendaags circus wordt op het niveau van de reflectie maar tegelijk haar ziel verliest, de ambacht van het circus. Een andere belangrijke uitdaging is om de studenten bewust te maken van de politieke betekenis van kunst en het gemeenschappelijk belang van wat ze doen. Het woord nemen voor een publiek, optreden voor een publiek is een politieke daad. Je kan niet gewoon ‘tonen wat je kan’, dat volstaat niet.”
Worden studenten aan ESAC opgeleid tot artiesten?
“Het is niet omdat we een kunstschool zijn dat we onze leerlingen opleiden tot artiesten. Die gedachtegang klopt niet. Een kunstopleiding geeft studenten artistieke bagage mee die hen op weg helpt om misschien ooit artiest te worden. Je studeert af met bepaalde tools en een openheid, artiest word je door je carrière. Je moet iets te vertellen hebben. Ik vind het trouwens zeer delicaat om als school te zeggen dat je artiesten aflevert. Er zijn zoveel soorten artiesten en artistiek werk, als school is het onze taak om zo veelzijdig en open mogelijk blijven.”
Is het onderscheid maker/uitvoerder, dat we bij andere podiumkunsten vaak zien, binnen de circuscontext ook aan de orde?
“Je kan die rollen zeker ook binnen circus onderscheiden, maar ik denk dat het noodzakelijk is dat er binnen elke rol een zeker begrip is van de logica en het perspectief van de andere rol. Het is volgens mij niet mogelijk om te zeggen: ik voer alleen maar uit of ik werk alleen maar van buitenaf. Binnen een opleiding is het interessant om te experimenteren met technieken uit theaterregie, choreografie en dramaturgie, maar het blijven technieken die we gaan ‘lenen’ bij andere kunstvormen. Uiteindelijk moeten we steeds vertrekken van de circusmaterie, datgene wat echt en enkel tot circus behoort. En volgens mij is elk absoluut discours daarrond gevaarlijk. Er zijn veel verschillende artistieke uitingen mogelijk, het enige wat wij kunnen doen is onze leerlingen bewust maken van die mogelijkheden en de mechanismen ervan. We zien soms dat studenten tijdens de opleiding een bepaalde voorkeur ontwikkelen voor maken of doen, maar evengoed is dat twee jaar na hun afstuderen volledig gekeerd. Ieder van hen maakt zijn eigen verhaal en wij zijn een momentje in hun leven. Je kan soms dingen voorzien, maar we zijn vaker wel dan niet verrast door het parcours van onze studenten na hun afstuderen. Dat motiveert ons nog meer om hen zoveel mogelijk verschillende zaken mee te geven en vooral de nieuwsgierigheid naar wat ze nog niet kennen.
Men zegt soms dat een circusopleiding te kort is om de nodige technische bagage aan te reiken en tegelijk te werken aan artistieke verdieping.
“Dat is een visie waar ik volledig van ben teruggekomen. De carrière van een circusartiest is kort. Net zoals bij muziek stoelt circus voor een groot deel op fysieke virtuositeit eigen aan jeugdigheid en die heeft onvermijdelijk een houdbaarheidsdatum. Bovendien is het niveau bij de toegangsproeven zo hoog dat leerlingen zelden op hun achttien tot een opleiding worden toegelaten. Een studie met twee jaar verlengen heeft dus een grote invloed op de carrière van zo’n artiest. Dat geldt niet voor alle kunstvormen. Een acteur of een ontwerper die afstudeert op zijn zevenentwintig kan nog alle kanten op, maar een circusartiest ziet zijn mogelijkheden aanzienlijk beperkt. Persoonlijk ben ik meer voor korte nascholingsmodules, zoals het Certificat en Dramaturgie Circassienne dat we samen met CNAC (de Franse circushogeschool Centre National des Arts du Cirque, red.) organiseren. Nu we verhuisd zijn is dat iets waar we op willen inzetten: nascholingsmodules rond zeer diverse thema’s voor een zeer divers publiek. De bachelor biedt vooral techniek, een artistieke openheid en een openheid naar de noden van de sector aan, vanaf daar kies je zelf je richting. Het is onze prioriteit als school om de circuspraktijk en de vrijheid van onze leerlingen te verdedigen en te vrijwaren. Een dominante visie die een bepaalde manier van creëren of regisseren oplegt is volgens mij allerminst wat we nodig hebben. Ik ben er dus ook geen voorstander van om binnen ESAC een meer sturend programma te ontwikkelen rond circuscreatie.”
Kunnen we toch spreken van een typische ESAC-stijl? Of een Belgische stijl?
“Uiteraard heeft onze school een identiteit, net zoals bijvoorbeeld le Lido (circusschool in Toulouse, Frankijk, red.) of de circusschool van Montréal (Canada) een eigen identiteit hebben. Die identiteit wordt gevormd door het pedagogisch team en een manier van werken die zich doorheen de tijd ontwikkelt. Die stijl of stempel blijft behouden, ook als er mensen weggaan of nieuwe bijkomen. De idee van een ‘Belgische stijl’ is iets wat vanuit het buitenland op ons geprojecteerd wordt. Van buitenaf kan je misschien een zekere smaak of geur ontwaren maar wij als school doen niet aan ‘Belgisch circus’. Wat ook vreemd zou zijn want onze ‘Belgen’ zijn evengoed Chilenen, Canadezen en Zuid-Afrikanen. Met negentig procent buitenlandse studenten en een docententeam dat ook voor meer dan de helft uit niet-Belgen bestaat kan je ESAC moeilijk een Belgische school noemen. Wat wel grappig is, is dat ongeveer een derde van onze studenten in Brussel blijft na hun studies en dat ze zich identificeren als Belgische circusartiesten, ook al zijn het Finnen of Zwitsers of …”
Jullie trekken inderdaad studenten aan van over de hele wereld. Hoe beïnvloedt dat de school?
“In België zijn er niet veel mogelijkheden om je voor te bereiden op een hogere circusopleiding. Het nadeel is dat weinig Belgische jongeren de kans krijgen om zich voldoende klaar te stomen, het voordeel is dat zij die er echt voor gaan, meestal wel een plaats kunnen bemachtigen in een van de Europese scholen. In andere landen waar ze een meer complete studierichting aanbieden met middelbaar onderwijs, voorbereidende scholen en hogescholen zie je dat autochtonen in de meerderheid blijven in de opleidingen. Nochtans vind ik dat die mobiliteit van studenten een grote rijkdom biedt, ook achteraf in het professionele veld. Andere opleidingen promoten uitwisselingen als Erasmus, maar voor onze studenten zien we daar het nut niet van. Wij zijn eigenlijk een drie jaar durende Erasmus. Onze studenten verlaten bijna allemaal hun thuisland om hier te komen studeren. ESAC is de wereld in het klein, Babel ligt hier in Brussel. Die diversiteit vraagt ook een grote openheid en respect voor elkaars anders-zijn. En dat is iets wat je de rest van je leven meedraagt. Nu, ik denk dat dat geldt voor alle circusopleidingen, die diversiteit zie je overal, zij het in iets mindere mate dan hier.”
Is er nood aan meer voorbereidende opleidingen in België?
“Zeker. Ik denk dat er nood is aan een globale investering in de jonge generatie, op verschillende vlakken. Niet alleen voor circus, maar ook voor sport, cultuur, … Als we resultaat willen boeken dan zijn er middelen nodig. Dat hebben ze voor sport al langer begrepen. Er is serieus geïnvesteerd met als gevolg dat we nu wel met een hele Belgische delegatie naar de Olympische spelen gaan. Uiteraard zijn onze jongeren even getalenteerd als in andere landen, maar we moeten hen wel de kans geven die talenten te ontplooien. En daarvoor zijn we overgeleverd aan de welwillendheid van de politiek. Er liggen momenteel een aantal dossiers op tafel bij de Waals-Brusselse federatie voor de creatie van circusopleidingen in het secundair onderwijs. Hoe die scholen hun programma vorm zullen geven kiezen ze zelf, maar hopelijk zullen we hier binnen een tiental jaar de eerste vruchten van plukken. Het is een werk van lange termijn.”
Waarom is kunstonderwijs belangrijk in onze samenleving?
“Dat is een erg brede vraag… Om te beginnen denk ik dat artistiek onderwijs moet beginnen in de kleuterklas en niet op achttien jaar. Alle kinderen en jongeren zijn op een of andere manier gevoelig voor het artistieke, hoe vroeger ze ermee kennis maken hoe beter. De politiek wil het artistieke binnenbrengen in het onderwijs, maar tegelijk maken ze het artiesten zo goed als onmogelijk om effectief op die posten terecht te komen. De diploma’s en bekwaamheidsbewijzen die je allemaal nodig hebt om überhaupt te mogen lesgeven, om vervolgens twee uur per week te worden aangesteld en dan ook nog eens je artiestenstatuut te verliezen… De wens staat volledig haaks op de realiteit. En wat doen ze dan? Ze vormen leraren die een beetje fluit spelen en kunnen jongleren met sjaaltjes maar wel pedagogisch erg goed zijn. Maar wat moeten kinderen leren op school? Fluit spelen of pedagogie? Er klopt gewoon iets niet. Artistiek leren zou een vast onderdeel moeten worden van alle leerplannen. Om dat te kunnen realiseren is er een revolutie nodig, er moet resoluut gekozen worden voor die inhoud – eventueel zelfs ten koste van andere lessen – en het moet mogelijk gemaakt worden voor mensen met een echte artistieke praktijk om benoemd te worden in scholen.”
Welke rol speelt kunst in de samenleving?
“Een gevaarlijke kwestie. Kunst kan evengoed een individuele revolutie zijn als het instrument van de grootste fascistische macht. Dient kunst de heersende macht, de revolutie of de reflectie? Door die vraag te stellen benaderen we kunst op een politieke manier. Voor mij is het iets persoonlijks. Het is de gevoeligheid die we kunnen hebben door bepaalde dingen te zien of te ervaren. Over die menselijke kwaliteit spreek ik als ik het over kunst wil hebben en niet over de kunst voor de kunst of de kunst uit de catalogi. Het is goed dat kunstenaars en het artistieke een plaats krijgen in de samenleving, maar ik hou er absoluut niet van als kunst geïnstitutionaliseerd wordt. Denk maar aan hoe Anne Teresa De Keersmaeker en Wim Vandekeybus in de jaren tachtig werden benoemd tot culturele ambassadeurs van Vlaanderen… Wat zegt dat over de kunst? Niets, het is een politiek discours waarin het werk van die kunstenaars gerecupereerd wordt. Ik zou me als kunstenaar beknot voelen in mijn artistieke vrijheid als ik plots het uithangbord van een regio of een cultuur werd. Nu, ik veroordeel het niet, artistieke vrijheid gaat ook samen met financiering. Erg contradictorisch eigenlijk.”
Wat maakt circus als kunstvorm uniek?
“Het is een van de weinige kunstvormen waar het métier nog steeds de kern van het artistieke discours bepaalt. Er is weinig discours over circus en dat is goed. Het circus vandaag wordt niet bepaald door het denken over circus, maar door het gevoel, het risico, de piste, de acrobaat, het métier zelf…”
Ben je bang dat dat gaat veranderen?
“Als er vanuit scholen of andere instanties een bepaalde visie naar voor geschoven wordt, dan creëer je een heersend discours. En volgens mij bestaat er niet één discours. De kracht van het circus is haar eclecticisme. Eclecticisme en realisme bepalen het DNA van het circus. Eén visie vooropstellen doet geen recht aan die diversiteit. Het circus wordt vandaag uitgedaagd om zijn ziel te bewaren, of beter gezegd zijn zielen.”
Welke evolutie hoop je te zien de komende jaren?
“Ik kan daar geen uitspraak over doen. Hoe het circus zal evolueren hangt samen met hoe de wereld zal evolueren. We moeten de connectie bewaren met wat ons omringt. Als de kunst niet dicht bij de realiteit blijft, dichtbij het nu, dan is er geen sprake van kunst.”