Circusmagazine vroeg aan vier circassiens om hun coronabevindingen en -bedenkingen op papier te zetten.
Het is wennen aan mijn eigen leven. De voorbije jaren was er altijd wel een voorstelling te maken, te spelen, te regisseren. Er moest altijd nog iets bijgeschaafd of verbeterd worden. Het ritme kon strakker, de verhaallijn kon helderder en die ene scène moest dringend vervangen worden. In een verborgen hoekje was er altijd wel een nieuw idee aan het rijpen. Nu alles met piepende remmen tot stilstand is gekomen, is het oorverdovend stil in mijn hoofd.
Elke scheppende gedachte lijkt als vanzelf op te lossen nog voor ze gevormd is. Er is een pauzeknop ingedrukt en het systeem wordt tot nader order niet opgestart. De toegang tot mijn creatieve circusbrein is afgesloten, maar de rest werkt nog prima. Ik kan probleemloos onze steeds rampzaliger wordende boekhouding bijhouden of de niet aflatende stroom annulatiemails beantwoorden. Maar net nu, nu er zeeën van tijd zijn en onze net-niet-afgewerkte voorstelling op al mijn creatieve aandacht kan rekenen, is de circusmuze in geen velden of wegen te bekennen.
Ik stel mezelf gerust. Zodra het nodig is, zodra onze steeds verder opschuivende premièredatum 100% zeker, in steen gebeiteld, los van elke maatregel vast ligt, trap ik de deur naar mijn verbeelding gewoon weer open. Alleen… daar lijkt voorlopig geen enkele nood toe. De onverschilligheid van beleidsmakers voor artiesten en hun publiek is stuitend. Terwijl de ene na de andere sector opnieuw opgestart wordt, zitten circusmakers, acteurs, dansers, theatertechnici en programmatoren met zijn allen te wachten op Godot.
Spoiler alert. Hij komt niet opdagen. Misschien moeten we dat hele wachten maar opgeven en het heft in eigen handen nemen. Online concerten, drive-in voorstellingen en balkonshows zijn een goedbedoelde aanzet, maar het blijft wachten op een beter, grootser, radicaler idee.
In mijn hoofd blijft het helaas oorverdovend stil.
In de beperking toont zich de meester, zo zei Goethe, en dus zou de wereldwijde epidemie een spannende uitdaging moeten zijn voor creatieve geesten. Een inspiratie-injectie die leidt tot een uitbraak van nieuwe ideeën en concepten, om in de virusmetafoor te blijven.
Het mogelijke zien in het onmogelijke en een sterk aanpassingsvermogen zijn onontbeerlijk om sterker uit een crisis te komen, of die nu artistiek is of maatschappelijk, individueel of wereldwijd. Als geen ander is de artiest dan ook gewend om te gaan met het onverwachte, met veranderingen en onzekerheid.
Dus natuurlijk zijn er in ons kot al vele coronaproof concepten bedacht, maar tegelijkertijd is er die tegenstem, de rebel die tegengas geeft en weigert elk idee met alcohol te ontsmetten. Ja, we kunnen een circusroadmovie maken, een stiekeme solo bedenken waar het publiek met verrekijkers naar kan gluren of een jongleeract met chirurgische maskers, operatiehandschoenen en een face-shield. De vraag is of we dat willen. Of dat genoeg is, als dat alles is.
Want wat de podiumkunsten uniek maakt, is net de nabijheid, de co-presence van artiest en toeschouwer. Tussen twee black-outs ontstaat er een bubbel waarin je met een groep vreemden een tijd- en plaatsgebonden ervaring deelt. Samen ontroerd raken, zweet mogen voelen, ogen zien glanzen. To be touched: de aanraking als deel van ons DNA. Nu we gedwongen zijn ver van elkaar te blijven, wordt des te duidelijker hoe essentieel die verbondenheid is voor de mens.
Talloze initiatieven bloeiden dan ook op om kunst aan huis te bezorgen. Razendsnel werden vormen aangepast om een virtuele plek voor veilige intimiteit te creëren. Beter een steriele ontmoeting dan geen ontmoeting. Maar zullen we afspreken dat we straks, na de crisis, opnieuw zullen muteren? Dat we het live-aspect weer tot leven wekken? Voorstellingen als vaccin tegen de angst voor de aanraking.
Vijf jaar geleden ging ik al eens vrijwillig in quarantaine. Midden in de winter, op een ondergesneeuwd eiland in het hoge Noorden. In de weken dat we er verbleven kwam de zon niet één keer op. Het was een poging om aan de tijd te ontsnappen en we hadden er op het eiland geen enkele aanduiding van: geen klok, geen mobiele telefoon en na de eerste keer slapen – geen idee voor hoe lang – geen besef meer van dag of nacht, want het was altijd donker. Elke keer als ik naar bed ging zette ik een streepje in mijn schrift, in de hoop dat ze ons na 25 streepjes zoals afgesproken weer van het eiland zouden komen halen.
Vandaag geeft de kalender dag 51 van deze lockdown aan. De zon scheen overvloedig en ik heb tijdens de fietstocht die ik maakte om daarvan te profiteren een vlieg ingeslikt, waardoor ik heel erg moest hoesten. Ik heb me nog nooit zo ongewenst gevoeld. Intussen is het gaan schemeren en overloop ik mijn verwezenlijkingen van de dag: zand geschept, op bed gesprongen, koeien getekend, liedjes gezongen, langs de zwaan die broedt op haar nest en daarna ook nog een appelboom uit plasticine, een knuffelmeeuw en pannenkoeken gemaakt. Een dag die niet moet onderdoen voor de vorige vijftig, denk ik tevreden.
Eens het donker is, begint mijn dag opnieuw. Dan lees ik e-mails en schrap vervolgens voorstellingen uit mijn agenda. De zomer is nu al leeg, straks de bankrekening ook. Of we, zo lees ik in de mail van een culturele organisatie, creatief kunnen nadenken over het najaar. Ik dénk na over de vraag, maar kan alleen op insectenspeurtocht komen. Nietzsche schreef dat verveling noodzakelijk voorafgaat aan een creatief proces. Hij noemde het de windstilte van de ziel. Ik hoor het overal alleen maar waaien. Tuincentra en doe-het-zelvers mogen weer open om de verveling tegen te gaan.
Het was stil in mijn hoofd. 7 weken lang.
Elke vink, elke smalltalk van de merel sprak me aan. Zelfs de schreeuwekster had mooie noten op z’n zang.
De koekoek speelt verstoppertje maar vroeg om naar de natuur te kijken.
Zelfs de vissers waren terug. Maar die zijn niet meer wat het geweest is. Aan de ene kant die jongen met zijn jeans met kapotte knieën en sixpack energiedrank. Zijn liefje wreed tegen haar goesting, boos op alle muggen, bibberend in een zeteltje. Als aas. Da’s liefde.
Even verder allemaal vissers in gevechtskledij, boos op de vijand, de reiger. Met gesofistikeerde fluorescerende stokken gooiden ze balletjes ver, echt ver in het water. Geen hond die er achteraan liep. Aan de andere kant de veteranen met hun brommertjes met aanhangwagen. Vermoeiende sport.
Het was de laatste weken druk rond mijn voeten, 657.560 stappen, 441 km.
Was, verleden tijd.
Weg oorverdovende stilte.
Van vretende vrachtwagens tot gejaagdheid op weg naar werk.
Weg merel, weg wegspurtende eekhoorn, ik had je toch gehoord.
De agressie van de kraai jegens de reiger, nooit gezien laat staan gehoord, overstelpt door de dichtslaande achterklep van een vrachtwagen. Tot viermaal toe, dat moet zo, zeggen ze.
Een goederentrein, 44 wagons. De machinist zwaait vriendelijk terug.
Het cementfabriekje kucht weer.
En daar vier bestelwagens van ‘t stad, 7 man. Ze staan, zitten, leunen, ze maken geen lawaai. Hoe doen ze het toch?
Het eerste stukje lockdown is verdwenen. Mijn stilste stukje. Mijn metgezel voor 7 weken.
Ik hoop dat je nooit meer terugkomt, maar ik mis je nu al!